H3, Schrijven, H2, tekststructuren

Welkom H3! 
Boek, schrift en pen? 
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond? 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Welkom H3! 
Boek, schrift en pen? 
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond? 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Wat weet je nog?
- Uitleg tekststructuren & bouwplan
- Even oefenen
- Aan de slag!
 

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog over...
tekststructuren?

Slide 3 - Slide

Tekststructuren
Het is handig om je bij het schrijven van een tekst je aan een structuur te houden. Wat de structuur van je tekst wordt, hangt af van het doel

  • verleden-heden-toekomst --> de lezer vertellen over de geschiedenis (en de toekomst) van iets. (informeren)
  • argumentatiestructuur --> een standpunt of mening onderbouwen zodat de lezer die overneemt (overtuigen) en tot handelen overgaat (activeren)
  • probleem-oplossingstructuur --> een probleem beschrijven zodat de lezer op de hoogte is (informeren) waarna de lezer een mening kan vormen (opiniëren)

Slide 4 - Slide

Kijk mee in je boek!
  • Op blz. 52 zie je alle andere tekststructuren nog een keer staan. 

  • Kijk eens naar de startopdracht. We lezen samen de tekstjes. Wat zou er volgens jou in het middenstuk van deze tekst komen te staan?

  • Kijk nog een naar de teksten bij de startopdracht. Welke structuur past bij iedere tekst? 



Slide 5 - Slide

Bouwplan
Je gebruikt een bouwplan zodat je een een gestructureerde tekst kan gaan schrijven. Met een plan heb je je doel helderder voor over. + het bouwplan komt terug in de eindopdracht!

In kolom B noteer je de alinea nummers
In kolom C noteer je de deelonderwerpen
in kolom D noteer je in steekwoorden wat je wil gaan schrijven

Bovenaan noteer je het onderwerp, het tekstdoel en de hoofdgedachte

In de tekst gebruik je structurerende woorden/zinnen. Weet je nog wat dit is?

Slide 6 - Slide

Aan de slag!

Wat? Opdracht 2 en 3 (blz. 53)
Hoe? Je hebt voor de opdrachten een bouwplan nodig, deze mag je bij mij komen halen. 
Tijd? Dit is huiswerk voor morgen.
Klaar? Haal alvast de schrijfopdracht bij me op. 

Slide 7 - Slide

Inleiding & slot schrijven
Een inleiding heeft 2 functies/doelen. 
1. De aandacht van de lezer trekken en 
2. Het introduceren van het onderwerp. 

Dit kan je doen op vier verschillende manieren
1. Iets uit de actualiteit noemen
2. Iets uit de geschiedenis noemen
3. Een voorbeeld (anekdote of kort verhaaltje) geven
4. Iets wat voor de lezer van persoonlijk belang is (vragen stellen)

Slide 8 - Slide

Inleiding & slot schrijven
In de jaren 70 was het heel normaal om een pakje sigaretten op tafel te zetten tijdens een verjaardag.

Afgelopen weekend hebben er weer 200 hardlopers deelgenomen aan The Blind Run. 

Heb jij soms ook dat het lijkt alsof er in de verte water op de weg ligt, maar als je dan dichter bij komt, het er niet blijkt te zijn? In dit artikel leggen we uit hoe je hersenen je soms voor de gek houden. 



Slide 9 - Slide

Inleiding & slot schrijven
In de inleiding introduceer je het onderwerp meestal op drie manieren:

  • Je stelt een een hoofdvraag over een verschijnsel
  • Je geeft een probleemstelling aan
  •  Je geeft een standpunt




Slide 10 - Slide

Slot
In het slot geef je 
  1. Antwoord op de hoofdvraag OF
  2. Een oplossing voor het probleem   OF
  3. Een herhaling van je standpunt. 
  4. Deze drie kun je aanvullen met een advies of een verwachting voor de toekomst. In het slot gebruik je vaak signaalwoorden: Kortom, al met al, dus of daarom. 
  5. De laatste zin is vaak extra krachtig. Dit noem je een uitsmijter

Slide 11 - Slide

Slot
Al met al kunnen we stellen dat ook dit jaar The Blind Run een succes was. 

Daarom is het belangrijk dat er meer bekendheid ontstaat over de gevolgen van roken. 

Dus nu weet je hoe het komt dat je soms een fata morgana op het wegdek ziet. 

Slide 12 - Slide

Op de Chromebook werken, stappen:
Log in bij Magister

Ga naar leermiddelen

Klik op Nieuw Nederlands, zorg ervoor dat jij bent ingelogd en HAVO3 volgt. 

Maak hoofdstuk 1, onderdeel lezen! Opdracht 1, startopdracht mag je overslaan 

Slide 13 - Slide

Vaste tekststructuren (blz. 12)
probleem-oplossingsstructuur
1. Inleiding: hierin wordt het probleem genoemd
2. Middenstuk: hierin komen de gevolgen, oorzaken en oplossingen van het probleem naar voren
3. Slot: hierin wordt de beste oplossing vermeld. 


Slide 14 - Slide

Vaste tekststructuren (blz. 12)
1. Uit onderzoek is gebleken dat leerlingen achterstanden hebben op het gebied van Nederlands. 
2. Door deze achterstanden presteren ze ondermaats op hun vervolgopleidingen. Uit het onderzoek is gebleken dat door corona de achterstanden zijn opgelopen. Met behulp van extra bijlessen en meer focus op Nederlands in de vaklessen, hopen de ministers dat de taalvaardigheid zal verbeteren.  
3. Al met al kunnen we zeggen dat Nederlands enorm belangrijk is. Door taalrijk onderwijs aan te bieden, zal het Nederlands van de meeste leerlingen verbeteren. 

Slide 15 - Slide

Aan de slag!

Wat? Maak opdracht 2 af. (blz. 257) 
Hoe? Je mag overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Dit is huiswerk voor maandag
Klaar? Maak opdracht 1 (blz. 12)
timer
10:00

Slide 16 - Slide

Tekstverbanden en signaalworoden (blz. 225)
We kenden al 7 tekstverbanden. In het nieuwe boek, worden de verbanden anders genoemd. 

1. Toelichtend verband (zo, zoals, bijvoorbeeld, als) --> (uitspraak - voorbeeld)
2. Opsommend verband (en, ook, verder, bovendien, daarnaast) (uitspraak - opsomming) 
3. Tegenstellend verband (maar, daarentegen, echter, integendeel) (uitspraak - tegenstelling)

Slide 17 - Slide

Tekstverbanden en signaalworoden (blz. 225)
4. Doel-middelverband (waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van) (middel-doel)
5. Oorzakelijk verband (daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor) (oorzaak-gevolg)


6. Vergelijkend verband (zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met) (uitspraak-vergelijking)
7. Redengevend verband (daarom, want, omdat) (uitspraak-reden)



Slide 18 - Slide

Maar er komen nog een aantal bij...
1. Chronologisch verband (vroeger, later, eerst, vervolgens, daarna, nadat) 

2. Concluderend verband (dus, daarom, dat houdt in, kortom, al met al)

3. Samenvattend verband (kortom, samengevat, met andere woorden) 


Slide 19 - Slide

Tekstverbanden & signaalwoorden
Even oefenen... 

1. Al met al kunnen we zeggen dat de maatregelen van meneer de Vries niet hebben gewerkt. 
2. Ik heb met behulp van studiebegeleiding eindelijk een 7 voor Engels gehaald!
3. Een aantal tekstverbanden kende ik al, maar die laatst drie nog niet. 


Slide 20 - Slide

Aan de slag!

Wat? Maak opdracht 1 en 2 (blz. 255 en 257) 
Hoe? Je mag overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Dit is huiswerk voor maandag
Klaar? Laat je gemaakte werk aan mij zien. 

Slide 21 - Slide

Wat weet je van de situatie in Afghanistan?

Slide 22 - Mind map