This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 5 - herhaling
Slide 1 - Slide
Conjuncturele werkloosheid is
A
de vraag daalt en daardoor daalt de productie
B
de vraag stijgt en daardoor stijgt de productie
C
De vraag daalt en daardoor stijgt de productie
D
De vraag stijgt en daardoor daalt de productie
Slide 2 - Quiz
Frictiewerkloosheid is
A
Je bent tijdelijk werkloos tot je mag starten bij je nieuwe baan
B
je hebt alleen werk in een bepaald seizoen
C
je hebt alleen werk in een bepaalde regio
D
je bent "in between jobs"
Slide 3 - Quiz
De langspeelplaat is vervangen door Spotify. Dit zorgt ervoor dat platenwinkels verdwijnen. Welke werkloosheid is dit?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Frictiewerkloosheid
D
Seizoenswerkloosheid
Slide 4 - Quiz
Rolf werkte voor kort bij een autodealer, maar omdat de verkopen teruglopen, is hij ontslagen. Hij heeft zich bij het UWV ingeschreven om een WW-uitkering aan te vragen.
Hij hoort bij de .................................. werkloosheid
A
geregistreerde
B
verborgen
Slide 5 - Quiz
Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictie werkloosheid
Slide 6 - Quiz
Een strandtent gaat dicht in de winter. wat voor werkloosheid is dat?
A
conjuncturele werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoens werkloosheid
D
frictie werkloosheid
Slide 7 - Quiz
Wout werkt bij een hoveniersbedrijf. In de winter ligt dat bedrijf stil. Dan zit Wout werkloos thuis. Hoe heet deze vorm van werkloosheid?
A
Regionale werkloosheid
B
Seizoenswerklooheid
C
Frictiewerkloosheid
Slide 8 - Quiz
Wie zorgen er voor werkgelegenheid?
A
Beroepsbevolking
B
Werkenden
C
Werkzoekenden
D
Bedrijven en de overheid
Slide 9 - Quiz
Aanbod van arbeid
Vraag naar arbeid
Werkzoekenden en werkenden
Bedrijven en overheid
Vacature
Solliciteren
Slide 10 - Drag question
Wat is een planeconomie?
A
De overheid bepaalt wat bedrijven produceren
B
Bedrijven bepalen zelf wat er geproduceerd wordt
C
Hulpmiddelen die je nodig hebt om te produceren
D
Een planeconomie heeft nooit bestaan
Slide 11 - Quiz
In een planeconomie
A
bepalen vraag en aanbod de prijzen
B
is de overheid vrij groot
C
grijpt de overheid in om een redelijk bestaan te garanderen
D
worden prijzen door de overheid bepaald
Slide 12 - Quiz
Welke uitspraak past bij een sociale markteconomie?
A
De overheid stelt strenge regels op voor de samenleving.
B
De overheid bemoeit zich niet met het spel van vraag en aanbod.
C
De overheid zorgt dat een land aantrekkelijk is voor grote bedrijven.
D
De overheid zorgt met wetten en regels voor een minimum bestaan.
Slide 13 - Quiz
Wat is een vrijemarkteconomie?
A
Een economie waarin iedereen alleen maar winst maakt
B
Een economie waarin alleen de overheid bedrijven kan opzetten
C
Een economie waarin iedereen zelf een bedrijf kan opstarten.
D
Een economie met alleen Fairtrade producten
Slide 14 - Quiz
Vrijemarkteconomie
A
Overheid regelt alles
B
bedrijven maken zaken waar vraag naar is
C
communisme
D
kapitalisme
Slide 15 - Quiz
Welke uitspraak past bij een sociale markteconomie?
A
De overheid geeft met strenge regels vorm aan de samenleving
B
De overheid mengt zich niet in het spel van vraag en aanbod
C
De overheid zorgt ervoor dat het land aantrekkelijk is voor grote bedrijven
D
De overheid zorgt met wetten en regels voor een bestaansminimum
Slide 16 - Quiz
Wat is privatisering?
A
De overheid koopt een dienst of activiteit van een particulier bedrijf met het idee hier
winst me te kunnen maken.
B
De overheid stimuleert particuliere bedrijven om meer mensen in dienst te nemen.
C
De overheid verkoopt een dienst of activiteit aan een bedrijf in de particuliere sector.
D
Het privévermogen van eigenaren van bedrijven in de particuliere sector wordt door
de overheid beschermd.
Slide 17 - Quiz
Privatiseren
A
Wordt verkocht door de overheid
B
Wordt verkocht door bedrijven
Slide 18 - Quiz
Wat doet de SER?
A
De overheid advies geven over sociaaleconomische thema's.
B
Onderzoeken wat de gevolgen zijn van nieuwe wetten.
C
Het verzamelen van cijfertjes over Nederland en de economie.
Slide 19 - Quiz
In het artikel worden het CBS en CPB genoemd. Welk instituut kijkt achteruit? verzamelt gegevens over de economie?
A
CBS
B
CPB
Slide 20 - Quiz
Het CBS:
A
Verzamelt statistieken
B
Geeft advies aan de overheid over de eco..
C
Onderzoekt economische keuzes.
Slide 21 - Quiz
Wat zijn collectieve goederen?
A
straat verlichting
B
fietspaden
C
auto
D
boten
Slide 22 - Quiz
Collectieve goederen zijn:
A
Voorzieningen de iedereen kan kopen in de winkel
B
Voorzieningen die de overheid geheel of gedeeltelijk heeft betaalt.
C
Voorzieningen die mensen maken voor elkaar
D
Voorzieningen waar iedereen voor een klein eigenaar van is