In elk gedicht dat je bespreekt (dus ook tijdens de poëziepitch) zal beeldspraak en/of stijl naar voren komen. Het belangrijkste kenmerk van poëzie was immers WOORDKUNST.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Beeldspraak en stijlfiguren
In elk gedicht dat je bespreekt (dus ook tijdens de poëziepitch) zal beeldspraak en/of stijl naar voren komen. Het belangrijkste kenmerk van poëzie was immers WOORDKUNST.
Slide 1 - Slide
'Een voorzichtige blik tussen de bladeren,
toonde een leeg nest.'
De jonge vogels zijn uitgevlogen.
Het laatste kind van de ik-persoon gaat op zichzelf wonen.
Slide 2 - Drag question
metafoor
een beeld (het lege nest) wordt genoemd
de lezer weet dat er iets anders wordt bedoeld (een leeg huis)
er is een overeenkomst die we automatisch bedenken (even een triest gevoel dat je als ouders nu alleen bent)
Slide 3 - Slide
Toen Robin binnen kwam, zag ik Iris plotseling zo rood als een tomaat worden.
De sneeuw lijkt wel een witte deken die over het landschap is gelegd.
een vergelijking
een vergelijking met als
Slide 4 - Drag question
vergelijking
het verband tussen beeld en wie/wat je bedoelt, is duidelijk
(Iris - tomaat of sneeuw - deken)
de overeenkomst wordt genoemd (rood of wit)
Slide 5 - Slide
Wat wordt hiermee bedoeld?
Slide 6 - Open question
symbool
een object, een gebaar of een handeling heeft een achterliggende betekenis die de lezer kent en meteen interpreteert
Slide 7 - Slide
'Ober, geef mij nog een glas!'
A
Ik wil graag nog een glas.
B
Ik ga ervan uit dat ik nogmaals hetzelfde krijg.
C
Ik wil graag een glaasje met ranja, bier of water.
D
Ik heb geen dorst meer.
Slide 8 - Quiz
metonymia
vormen van deel - geheel
je noemt een deel (glas),
maar bedoelt het geheel (glas met inhoud)
of andersom: geheel - deel
en de gesprekspartner begrijpt dit
Slide 9 - Slide
andere voorbeelden
Nederland heeft de wedstrijd met 1-0 gewonnen.
Daar hangt een Picasso aan de muur.
Graag alle neuzen deze kant op!
Slide 10 - Slide
De kerst komt eraan.
A
Nog lang niet!
B
De kerst kan zelf niet aan komen lopen.
C
Je bedoelt: het is bijna 25 december.
D
Dit is een personificatie.
Slide 11 - Quiz
Mijn auto wilde vanochtend niet starten.
A
Dat is balen.
B
Dit is een personificatie.
C
De auto beslist dat zelf niet.
D
Je kunt beter met de fiets gaan!
Slide 12 - Quiz
personificatie
een object (Kerstmis, de auto)
krijgt een menselijke eigenschap toebedeeld
(aankomen/arriveren, willen)
Slide 13 - Slide
vooropplaatsing (prolepsis)
Reikhalzend keek ik uit naar hun komst.
Mijn lieve moeder wilden we graag in het zonnetje zetten.
Kattenfilmpjes kijken was het enige wat ik nog kon.
Slide 14 - Slide
Herhaling (repetitio)
de dichter herhaalt een woord meerdere malen
dit woord is kennelijk belangrijk voor de interpretatie van het gedicht