2kgt 1.5 Woorden

1.5 Woorden
1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

1.5 Woorden

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van de les:
  • kun je 25 nieuwe woorden gebruiken;
  • weet je wat voorvoegsels zijn.

Slide 2 - Slide

woordenlijst
Je ziet steeds een aantal woorden en de betekenis(sen). Bekijk deze slides heel goed. Daarna volgt steeds een oefening.

Slide 3 - Slide


achterhalen  

te weten komen
=

Slide 4 - Slide


afgeleid  

1. ontstaan uit een ander woord
2. de aandacht op iets anders gericht
=

Slide 5 - Slide


flexibel  

buigzaam, past zich makkelijk aan
=

Slide 6 - Slide


fotoshoppen / photoshoppen
  

bewerken van een digitale foto op de computer
=

Slide 7 - Slide


het gadget
  

hebbeding,   grappig voorwerp zonder veel waarde
=

Slide 8 - Slide

fotoshoppen / 
photoshoppen
afgeleid
het gadget
achterhalen
flexibel
hebbeding
buigzaam
te weten komen
de aandacht op iets anders vestigen
bewerken van een digitale foto op de computer

Slide 9 - Drag question

woordenlijst
We gaan door met de volgende vijf woorden. Bekijk ze weer goed, zodat je de oefening kunt maken.

Slide 10 - Slide


de gegevens  

 verzamelde informatie
=

Slide 11 - Slide


de helpdesk  

telefonische hulp bij technische problemen
=

Slide 12 - Slide


interactief  

op elkaar kunnen reageren
=

Slide 13 - Slide


inzicht krijgen in  

begrijpen hoe iets in elkaar zit
=

Slide 14 - Slide


levensgroot  

heel erg groot
=

Slide 15 - Slide

Wat is de betekenis van
inzicht krijgen in
A
op elkaar kunnen reageren
B
verzamelde informatie
C
telefonische hulp bij technische problemen
D
begrijpen hoe iets in elkaar zit

Slide 16 - Quiz

Wat is de betekenis van
interactief
A
op elkaar kunnen reageren
B
verzamelde informatie
C
telefonische hulp bij technische problemen
D
begrijpen hoe iets in elkaar zit

Slide 17 - Quiz

woordenlijst
We gaan door met de volgende vijf woorden. Bekijk ze weer goed, zodat je de oefening kunt maken.

Slide 18 - Slide


massaal  

met heel veel tegelijk
=

Slide 19 - Slide


de media  

middelen om informatie aan anderen door te geven, bijvoorbeeld radio, tv, kranten, internet
=

Slide 20 - Slide


het misverstand  

vergissing doordat je elkaar niet begrijpt
=

Slide 21 - Slide


de monitor  

 het beeld-scherm
=

Slide 22 - Slide


de ondernemer  

  iemand met een eigen bedrijf

Slide 23 - Slide

Noem een voorbeeld van
de media

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Slide

welk woord hoort bij de foto op de vorige slide?

Slide 26 - Mind map

woordenlijst
We gaan door met de volgende vijf woorden. Bekijk ze weer goed, zodat je de oefening kunt maken.

Slide 27 - Slide


online  

verbonden met internet
=

Slide 28 - Slide


opbiechten 

vertellen dat je iets slechts hebt gedaan
=

Slide 29 - Slide


registreren  

vastleggen, onthouden
=

Slide 30 - Slide


de slaapstand  

sluimerstand, de computer niet helemaal uitzetten
=

Slide 31 - Slide


de sociale media  

websites die mensen  kunnen gebruiken om informatie aan elkaar door te geven
=

Slide 32 - Slide


Als je iets registreert, dan

Slide 33 - Open question

Welke uitleg hoort bij
opbiechten
A
vertellen dat je iets goeds hebt gedaan
B
vertellen dat je iets slechts hebt gedaan

Slide 34 - Quiz

woordenlijst
We gaan door met de volgende vijf woorden. Bekijk ze weer goed, zodat je de oefening kunt maken.

Slide 35 - Slide


universele 

over de hele wereld hetzelfde
=

Slide 36 - Slide


veel tijd in beslag nemen  

veel tijd en aandacht opeisen
=

Slide 37 - Slide


virtueel 
wat alleen digitaal bestaat
=

Slide 38 - Slide


voorlopig

tijdelijk
=

Slide 39 - Slide


wijzigen  

veranderen
=

Slide 40 - Slide

universele
veel tijd in beslag nemen
virtueel
voorlopig
wijzigen
tijdelijk
wat alleen digitaal bestaat
veel tijd en aandacht opeisen
veranderen
over de hele wereld hetzelfde

Slide 41 - Drag question

Voorvoegsels
Bij sommige woorden kun je een stukje vóór het woord toevoegen; een voorvoegsel. De betekenis van het woord verandert door een voorvoegsel.

Voorbeeld: onrustig = on (voorvoegsel) + rustig = niet rustig

Slide 42 - Slide

voorvoegsels
Bijvoorbeeld:
on-, in-, her-, ver-, op-, af-, super-

Slide 43 - Slide

voorvoegsel
Een voorvoegsel bestaat niet als apart woord. 
Soms heeft het wel een betekenis:

on- = niet               mis- = verkeerd
her- = opnieuw      anti- = tegen
non- = niet             inter- = tussen

Slide 44 - Slide

Bedenk 2 woorden met het voorvoegsel 'her'

Slide 45 - Open question

Wat is de betekenis van het voorvoegsel anti-?

A
zonder
B
opnieuw
C
tegen
D
verkeerd

Slide 46 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel mis-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
verkeerd

Slide 47 - Quiz


Wat betekent het voorvoegsel 'her-'
A
klein
B
opnieuw
C
niet
D
slecht

Slide 48 - Quiz


Welk woord heeft een voorvoegsel?
A
soepgroente
B
minibus
C
pizzabroodje
D
vloertegel

Slide 49 - Quiz

Opdracht
Verander de betekenis door er een voorvoegsel voor te zetten.

bewoonbaar                          huren
gezond                                     kansen
kopen                                        rollen
schrijven                                  slikken
zeker                                          staan
timer
1:30

Slide 50 - Slide

antwoorden
Verander de betekenis door er een voorvoegsel voor te zetten.

onbewoonbaar                          verhuren
ongezond                                     herkansen
verkopen                                       oprollen
herschrijven                                verslikken
onzeker                                          opstaan

Slide 51 - Slide

Ik ken nu 25 nieuwe woorden en ik weet wat een voorvoegsel is.

Slide 52 - Mind map

Opdrachten

Maak nu opdracht 
4,5, 9 t/m 13 en 15 
(p. 51 t/m 58)

Slide 53 - Slide