SCC - Uitdrukkingen

ZRGVEPL419AK
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

ZRGVEPL419AK

Slide 1 - Slide

Wat is figuurlijk taalgebruik?

Slide 2 - Mind map

Letterlijk vs. figuurlijk
  • Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.
-Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

  • Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
-Mijn ouders zijn twee handen op één buik.

Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.

Slide 3 - Slide

In Canada zagen we een bruine beer.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 4 - Quiz

Mijn nonkel is een beer van een vent.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 5 - Quiz

De iPhone is de Rolls-Royce onder de mobieltjes.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 6 - Quiz

Mijn Rolls-Royce staat tussen de andere auto´s geparkeerd.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 7 - Quiz

Welke uitdrukkingen kennen jullie al?

Slide 8 - Mind map

Uitdrukkingen
*Een uitdrukking is een vast groepje woorden dat altijd figuurlijk bedoeld is.

Slide 9 - Slide

Het wordt groen en geel voor de ogen.
Uit de doppen kijken
Niet door de beugel kunnen. 
Op iemands tenen trappen.

Iemand de oren afzagen
Duizelig of misselijk worden
Goed opletten
Dat mag niet. 
Iemand beledigen. 
Steeds blijven aandringen

Slide 10 - Drag question

De boze student had nog een appeltje met zijn leerkracht te schillen.
A
De student moest voor zijn docent een appel gaan schillen.
B
De student moest nog een vervelende zaak afhandelen.
C
De student wou extra uitleg over een oefening komen vragen.

Slide 11 - Quiz


A
een muurbloempje zijn
B
de bloementjes buiten zetten

Slide 12 - Quiz


A
op iemands tenen trappen
B
met iemands voeten spelen

Slide 13 - Quiz


A
de stoute schoenen aantrekken
B
de stoute laarzen aantrekken

Slide 14 - Quiz

Je hart vasthouden.
A
zorgen dat iets niet te veel overlast of schade oplevert
B
iets stiekem doen
C
ergens bang voor zijn.
D
iets proberen

Slide 15 - Quiz

Haar op je tanden hebben.
A
Snel boos worden.
B
Verlegen zijn.
C
Je tegenpartij flink te woord durven staan.
D
Veel vragen hebben.

Slide 16 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Doen alsof je neus __
A
snuit
B
kriebelt
C
bloedt
D
niest

Slide 17 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Uit de doppen _______
A
zitten
B
zien
C
kijken
D
zijn

Slide 18 - Quiz

Ik weet nu de betekenis van de tien uitdrukkingen.
110

Slide 19 - Poll