Figuurlijk taalgebruik & uitdrukkingen

ZRGVEPL419AK
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

ZRGVEPL419AK

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
*Aan het einde van de les weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik 
*Aan het einde van de les kun je figuurlijk taalgebruik in een zin herkennen en de betekenis ervan benoemen.

Slide 2 - Slide

Waarom belangrijk?
*In het dagelijks leven kom je veel figuurlijk taalgebruik tegen.
*In het examen schrijven, spreken en gesprekken moet je een uitdrukking gebruiken.

Slide 3 - Slide

Wat is letterlijk taalgebruik?

Slide 4 - Mind map

Wat is figuurlijk taalgebruik?

Slide 5 - Mind map

Letterlijk vs. figuurlijk
  • Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.
-Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

  • Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
-Mijn ouders zijn twee handen op één buik.

Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.

Slide 6 - Slide

Toen ik 's avonds thuiskwam, lag mijn hond in zijn mand.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 7 - Quiz

Toen ik 's avonds thuiskwam, vond ik de hond in de pot.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 8 - Quiz

De iPhone is de Rolls-Royce onder de mobieltjes.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 9 - Quiz

Mijn Rolls-Royce staat tussen de andere auto´s geparkeerd.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 10 - Quiz

Welke uitdrukkingen kennen jullie al?

Slide 11 - Mind map

Uitdrukkingen
*Een uitdrukking is een vast groepje woorden dat altijd figuurlijk bedoeld is.

*Uitdrukkingen komen voor in in je examens Nederlands

Slide 12 - Slide

Mark wilde zijn rijbewijs gaan halen, maar hij zag veel beren op de weg.
A
Mark kwam tijdens zijn rijles beren op de weg tegen.
B
Mark zag veel moeilijkheden bij het halen van zijn rijbewijs.

Slide 13 - Quiz

De boze student had nog een appeltje met zijn docent te schillen.
A
De student moest voor zijn docent een appel gaan schillen.
B
De student moest nog een vervelende zaak afhandelen.

Slide 14 - Quiz

De boze student ging de klas uit om een appel voor zijn docent te schillen.
A
De student moest voor zijn docent een appel gaan schillen.
B
De student moest nog een vervelende zaak afhandelen.

Slide 15 - Quiz

Er komt licht in de duisternis.

Slide 16 - Open question

Iemand de hand boven
het hoofd houden.

Slide 17 - Open question

In hart en nieren.

Slide 18 - Open question

Een speld in een hooiberg zoeken.

Slide 19 - Open question

Met vuur spelen.

Slide 20 - Open question

Brood op de plank hebben.

Slide 21 - Open question

Iemand een oor aannaaien.

Slide 22 - Open question

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll