Grammatica zinsdelen bijles/vakhulp

Grammatica zinsdelen
Redekundig ontleden: je beredeneert wat de functies zijn van de verschillende zinsdelen en je benoemt deze functies (bijv. persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp enz.)

Taalkundig ontleden gaat over woordsoorten: dan benoem je woord voor woord wat de soort is (bijv. zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord enz.)
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen
Redekundig ontleden: je beredeneert wat de functies zijn van de verschillende zinsdelen en je benoemt deze functies (bijv. persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp enz.)

Taalkundig ontleden gaat over woordsoorten: dan benoem je woord voor woord wat de soort is (bijv. zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord enz.)

Slide 1 - Slide

Stap 1: zoek de persoonsvorm
Je vindt de persoonsvorm(-en) in een zin door de zin in een andere tijd te zetten. De werkwoorden die van tijd veranderen zijn persoonsvormen!
Bijvoorbeeld:
  • Ik word dertien en ik mag zes vriendinnen uitnodigen.
  • Ik werd dertien en ik mocht zes vriendinnen uitnodigen.
  • 'word' en 'mag' zijn hier dus de persoonsvormen.

Slide 2 - Slide

Stap 1: zoek de persoonsvorm

  • Weet de buurvrouw van nummer 7 ons straks wel te vinden?
  • Weet de buurvrouw van nummer 7 ons straks wel te vinden?

Slide 3 - Slide

Stap 2: verdeel de zin in  zinsdelen 
Tom kan de Tour de France volgend jaar misschien winnen.

  • Tom/ kan/ de Tour de France/ volgend jaar/ misschien/ winnen.
  • Misschien/ kan/ Tom/ de Tour de France/ volgend jaar/ winnen.
  • Volgend jaar/ kan/ Tom/de Tour de France/ misschien/ winnen.
  • De Tour de France/ kan/ Tom/ volgend jaar/ misschien/ winnen.

Slide 4 - Slide

Hoe verdeel je de zin in zinsdelen?
1) Kijk welke informatie in de zin bij elkaar hoort.
2) Probeer de woorden die volgens jou bij elkaar horen voor de persoonsvorm te zetten.
3) Kijk welke woorden naast elkaar blijven staan als je de zin verandert. Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Slide 5 - Slide

stap 2: verdeel de zin in zinsdelen
  •  Weet de buurvrouw van nummer 7 ons straks wel te vinden?
  • Weet/ de buurvrouw van nummer 7 ons straks wel te vinden?
  • Weet /de buurvrouw van nummer 7/ ons/ straks/ wel /te vinden?

Slide 6 - Slide

stap 2: verdeel de zin in zinsdelen
Volgens de brandweer is de brand mogelijk veroorzaakt door een defect broodrooster uit 1988.

Slide 7 - Slide

Stap 3: zoek het onderwerp
Het onderwerp is degene die of datgene dat iets doet of overkomt in de zin.
Je kunt het vinden door het stellen van de vraag: Wie/wat + pv?

Let op: het onderwerp begint nooit met een voorzetsel!

Slide 8 - Slide

Stap 3: zoek het onderwerp
   
  •    pv                                                                                                              
  • Weet/ de buurvrouw van nummer 7/ ons/ straks/ wel/te vinden?
  •    pv                     ow
  • Weet/ de buurvrouw van nummer 7 /ons /straks /wel/ te vinden?/

Slide 9 - Slide

Stap 4: vind het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de zin. De persoonsvorm hoort dus ook bij het werkwoordelijk gezegde! 
Het wg zegt wat het onderwerp doet. 

Als de woordjes 'te' of 'aan het' voor een werkwoord staan, dan horen ze bij het wg.

Slide 10 - Slide

stap 4: zoek het wg
 pv                           ow
Weet /de buurvrouw van nummer 7/ ons/ straks/ wel /te vinden?
        
  •   pv/wg                        ow                                                                    wg
  • Weet /de buurvrouw van nummer 7/ ons/ straks/ wel /te vinden?

Slide 11 - Slide

Stap 5: zoek het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp komt niet in alle zinnen voor. Het lijdend voorwerp is datgene of degene waar het onderwerp iets mee doet. Het lijdend voorwerp ondergaat de handeling. 
(Het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel!)

De scheidsrechter krijgt ...
Het jongetje pakt ...
De kunstenaar fotografeerde ...
(oefenen met een voorbeeldzin in PP)


Slide 12 - Slide

stap 5: zoek het lv
 pv/wg                           ow                                                                     wg
Weet /de buurvrouw van nummer 7/ ons/ straks/ wel /te vinden?
        
  •   pv/wg                        ow                                    lv                              wg
  • Weet /de buurvrouw van nummer 7/ ons/ straks/ wel /te vinden?

Slide 13 - Slide

Stap 6: zoek het meewerkend voorwerp
Het mv geeft aan voor wie iets bestemd is en heeft dus altijd een werkwoord nodig waarbij er sprake is van een ontvanger of een luisteraar.

Vlak voor sluitingstijd verkocht de juwelier nog een dure ring aan een klant.
Binnenkort zal de gemeente de verouderde wijk een opknapbeurt geven.
Ik vertelde het geheim aan mijn beste vriendin.

Slide 14 - Slide

Het meewerkend voorwerp
begint meestal met 'aan' of 'voor' .
Het woordje 'aan' kun je ook weglaten (al verandert dan de volgorde van de zin vaak).
Ik geef het boek aan de meisjes.  -  Ik geef de meisjes het boek.

Bij 'voor' doet het onderwerp meestal iets voor een ander, het meewerkend voorwerp. Ik koop voor jou een boek.

Slide 15 - Slide

stap 6: zoek het mv
 pv/wg                           ow                                lv                                     wg
Weet /de buurvrouw van nummer 7/ ons/ straks/ wel /te vinden?
  • In de vorige zin staat geen mv!   In deze dan:
  • Waarom heeft de rijke, oude dame  het museum onlangs haar hele collectie beeldende kunst geschonken?
  • Waarom/ heeft de rijke, oude dame/ het museum/ onlangs/haar hele collectie beeldende kunst /geschonken?

Slide 16 - Slide

Stap 7: zoek de bijwoordelijke bepaling(en)
Als je een zin in de juiste volgorde goed hebt ontleed tot en met het meewerkend voorwerp, dan kun je zinsdelen overhouden: de restjes van de zin. Dat zinsdeel of die zinsdelen (want het kunnen er meer dan 1 zijn) is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en). 

Met andere woorden: een zin hoeft geen bijwoordelijke bepaling te hebben, maar kan er ook meerdere hebben!

Slide 17 - Slide

De bijwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling kan tijd, duur, plaats, reden, oorzaak, manier, afstand enz. aangeven. 
De bijwoordelijke bepaling geeft dan ook antwoord op vragen als: wanneer, hoelang, waar, waarom, waardoor, hoe, hoever enz.

Deze vraagwoorden zijn zelf ook een bijwoordelijke bepaling!

Slide 18 - Slide

Let op:
Niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Ook woorden als 'niet, misschien, zeker, wel, natuurlijk, absoluut, waarschijnlijk, vermoedelijk' zijn bijwoordelijke bepalingen!

Trucje: Je wel altijd de vraag 'Zoenen?' stellen!!!

Slide 19 - Slide

stap 7: zoek de bwb('s)
                     pv/wg              ow                                    mv       
Waarom/ heeft/ de rijke, oude dame/ het museum/ onlangs/
                       lv                                                            wg
haar hele collectie beeldende kunst /geschonken?

Waarom en onlangs zijn de bwb's!

Slide 20 - Slide

De 7 stappen:
1) Zoek de pv (maak de zin vragend)
2) Verdeel de zin in zinsdelen
3) Zoek het ow (Wie/wat + pv?)
4) Zoek het wg (alle ww in de zin)
5) Zoek het lv (wie/wat + wg + ow)
6) Zoek het mv (Aan/voor wie/wat + wg + ow +lv?)
7) Zoek de bwb's (de restjes van de zin)

Slide 21 - Slide

Ontleed deze zin helemaal:
Vorig jaar heeft mijn leraar mij zomaar een prachtig boek gegeven.

Slide 22 - Open question

Huiswerk
Ontleed deze zinnen helemaal:
1) Tijdens de vakantie heb ik mijn neef bezocht in Spanje.
2) Wanneer kunnen wij de minister deze petitie overhandigen?
3) Misschien heb ik wel een nieuw hobby gevonden.
4) Lange mensen willen graag meer beenruimte in het vliegtuig.
5) Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.

Slide 23 - Slide

Extra zinnen
Huiswerk:
1) De spelers wilden de bal niet afgeven aan de scheidsrechter.
2) De aanvoerder kreeg daarom een rode kaart.
3) Ondanks dit gedoe heeft hun team toch de wedstrijd gewonnen.

Slide 24 - Slide