3.1 genotype en fenotype & 3.2 Genenparen

3.1 Genotype en Fenotype 
3.2 Genenparen
This is the place to   Bio
1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

3.1 Genotype en Fenotype 
3.2 Genenparen
This is the place to   Bio

Slide 1 - Slide

Thema 3
Basisstof 1 en 2

Slide 2 - Slide

Fenotype 
Genotype
  • De uiterlijke (zichtbare) kenmerken van een organisme
  • Combinatie van genen en milieufactoren (licht, lucht, voeding, etc)
  • Kunnen worden veranderd
  • De informatie voor de erfelijke eigenschappen in het DNA
  • Aangeboren

Slide 3 - Slide

Fenotypische modificatie

Modificatie
 van het fenotype:
  • Verandering fenotype
  • Genetisch materiaal verandert niet
  • Is niet erfelijk

Slide 4 - Slide

Chromosomen
  • Karyotype: rangschikking van chromosomen. Ook wel karyogram of chromosomenportret
  • Mensen hebben 23 paren homologe chromosomen.
  • In totaal 46 chromosomen (2n)
  • 22 paar autosomen (= identieke lichaamschromosomen)
  • 1 paar  geslachtschromosomen 
       (X en Y niet identiek)

Slide 5 - Slide

Samenvatting

Lichaamscel: 23 paar chromosomen (46 totaal)

  • 22 paar 'gewone' chromosomen (autosoom)
  • 1 paar geslachtschromosomen (XX of XY)

Geslachtscel: 23 chromosomen

  • 22 'gewone' chromosomen (autosomen)
  • 1 geslachtschromosoom (X of Y)

Slide 6 - Slide

DNA
DNA bestaat uit lange ketens van nucleotiden:
  1. Fosfaatgroep 
  2. Desoxyribose (suiker)
  3. Stikstofbase

4 soorten stikstofbasen:
Adenine, Thymine, Guanine of Cytosine

Complementaire baseparing: 
koppels A-T en C-G 
bINAS 71c

Slide 7 - Slide

Genen
Een gen bevat informatie voor een of meerdere erfelijke eigenschappen.







Slide 8 - Slide

Leerdoelen
  1. Je kunt uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komen en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken. 
  2. Je kunt beschrijven hoe door recombinatie  nieuwe combinaties van allelen ontstaan.

Slide 9 - Slide

Locus
Chromosomen komen voor in paren. De plaats van een gen op het chromosoom, noem je een locus (meervoud loci).

Een gen is het stukje DNA dat codeert voor een of meer eigenschappen

Slide 10 - Slide

Allelen
Genen hebben verschillende varianten (allel/allelen), bijv. het allel voor zwart haar of het allel voor blond haar.

Deze allelen kunnen in verschillende combinaties voorkomen

Slide 11 - Slide

Dominant en recessief
Een dominant allel zie je altijd terug in het fenotype (ook als er maar één dominant allel is).



Dominante allel: HOOFDLETTER
Recessieve allel: kleine letter

Slide 12 - Slide

Zygotie
BB: homozygoot dominant
bb: homozygoot recessief
Bb: heterozygoot

Homo = hetzelfde
Hetero = verschillend

Slide 13 - Slide

Drager
Een heterozygoot is een drager van het recessieve allel.

Dat kan bijv. voor een gen zijn dat codeert voor de haarkleur, maar ook voor een gen dat leidt tot een ziekte.

Slide 14 - Slide

Aan de slag met de volgende opdrachten

Maak van 3.1 opdrachten 2, 6, 7
Maak van 3.2 opdrachten 16, 17, (18,) 19  

Klaar? Probeer 20 dan ook alvast te maken

Slide 15 - Slide

Intermediair fenotype
Intermediair fenotytpe:
beide allelen komen tot uiting in het fenotype

Slide 16 - Slide

Onvolledig dominant
  • Oogkleur
  • Het recessieve allel komt een beetje tot uiting in het fenotype
  • Allel voor bruine ogen is onvolledig dominant

Slide 17 - Slide

 Codominantie
Bij codominantie komen de eigenschappen van beide dominante allelen volledig tot uiting.

Beide allelen worden aangegeven met een hoofdletter en een variantsaanduiding:
Rood: Ar  en Geel: Ag

Slide 18 - Slide

Recombinatie
Recombinatie is het herverdelen van erfelijke eigenschappen en leidt tot genetische variatie onder nakomelingen.

Genetische variatie is belangrijk voor het overleven van een soort.

Slide 19 - Slide

Aan de slag
nakijken opdrachten 3.1 

Maken:
Op biologiepagina oefenopdrachten 1, 2 en 3
Bespreken
Opdrachten van Paragraaf 2

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Leerdoelen
  1. Je kunt uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komen en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken. 
  2. Je kunt beschrijven hoe door recombinatie  nieuwe combinaties van allelen ontstaan.

Slide 22 - Slide