This lesson contains 16 slides, with text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Economie jaar 3
Hoofdstuk 3: sparen en lenen
Bladzijde 34
Slide 1 - Slide
Inhoud van de les
Introductie H3: sparen
Uitleg begrippen en berekeningen
Maken van opdrachten
Bespreken van de toets
Doel:
- Rente op een spaarrekening berekenen.
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Slide 4 - Video
3.1 inleiding: 'ruilen over tijd'
Ruilen over tijd: het uitstellen of vervroegen van je consumptie.
Sparen: Je stelt je consumptie uit.
Lenen: Je vervroegt je consumptie.
Slide 5 - Slide
Opdracht maken
Wat: maak opdrachten 3.1 op blz. 34.
Hoe: maak de opdrachten in stilte.
Tijd: jullie krijgen hiervoor 3 minuten.
Hulp?: Fluister eventueel met diegene naast je. Daarna vraag je het aan de docent.
Ben je klaar: maak opdracht 3.4 en 3.5 op blz. 35 en 36.
Slide 6 - Slide
3.2 sparen (blz. 34)
Sparen: is het niet uitgeven van een deel van het inkomen.
Slide 7 - Slide
Belangrijke begrippen blz. 35
Rente: vergoeding die je krijgt voor het uitlenen van geld.
Inflatie: stijging van het algemeen prijspeil. Goederen en diensten stijgen naar verloop van tijd namelijk in prijs.
Koopkracht: De hoeveelheid goederen en diensten die je kan kopen van je inkomen.
Slide 8 - Slide
Dé euroknallers!
Jarenlang behoorde de hamburger tot de euroknallers, jarenlang kostte een hamburger maar €1.
Hoeveel kon ik er kopen met een tientje?
Slide 9 - Slide
Dé euroknaller!
Na een stevige inflatie is de prijs nu €1,25.
Hoeveel kan ik er nu kopen met een tientje?
Als mijn inkomen gelijk is gebleven, wat is er
dan met mijn koopkracht gebeurd?
Slide 10 - Slide
Koopkracht
Als de spaarrente 1,7% is en de inflatie 1% ga je er qua koopkracht op vooruit.
Als de spaarrente 0,5% is en de inflatie 8% ga je er qua koopkracht op achteruit.
Slide 11 - Slide
Opdracht maken
Wat: maak opdrachten 3.4 en 3.5 op blz. 35 en 36.
Hoe: maak de opdrachten in stilte.
Tijd: jullie krijgen hiervoor 15 minuten.
Hulp?: overleg rustig met diegene naast je. Daarna vraag je het aan de docent.
Ben je klaar: maak opdracht 3.6 t/m 3.8 op blz. 36.
timer
15:00
Slide 12 - Slide
Soorten bankrekeningen
Betaalrekening: lopende rekening waar jij je betalingen mee doet.
Spaarrekening: rekening om mee te sparen, hier zit vaak een iets hoger rentepercentage op. Het geld is vrij opneembaar voor jou als rekeninghouder.
Depositorekening: een spaarrekening waarbij je afspreekt om je geld voor langere tijd vast te zetten. Alleen met een boete kan je eerder aan je spaargeld komen. Voordeel: hogere spaarrente.
Slide 13 - Slide
Rekenen met procenten (blz. 36)
Je hebt €80 op spaarrekening staan, je krijgt 1,5% rente.
STAP 1: Zoek eerst een gegeven waarde en de bijbehorende procenten bij elkaar.
STAP 2 – reken met deze gegevens uit hoeveel 1% is.
STAP 3 – reken het gevraagde gegeven uit.
Slide 14 - Slide
Deel van het geheel (blz. 36)
Je hebt €80 op spaarrekening staan, je krijgt €1,20 rente. Hoeveel procent is de rente?
Deel= 1,20
Geheel = 80 1,20 / 80 x 100 = 1,5%
Dus 1,20 is 1,5% van €80. Je krijgt dus 1,5% rente.
Slide 15 - Slide
Opdracht maken
Wat: maak opdrachten 3.6 t/m 3.8 op blz. 36.
Tijd: jullie krijgen hiervoor 15 minuten.
Hulp?: overleg rustig met diegene naast je. Daarna vraag je het aan de docent.
Ben je klaar: maak opdracht 3.9 t/m 3.11 op blz. 37.