Persoonsvorm

Persoonsvorm
- Elke zin heeft een persoonsvorm
- Een persoonsvorm is altijd een werkwoord
- verleden tijd: het woord dat verandert is de persoonsvorm
1 / 11
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Persoonsvorm
- Elke zin heeft een persoonsvorm
- Een persoonsvorm is altijd een werkwoord
- verleden tijd: het woord dat verandert is de persoonsvorm

Slide 1 - Slide

Wat is waar?
A
Een persoonsvorm is een werkwoord
B
Niet elke zin heeft een persoonsvorm
C
Elk werkwoord is een persoonsvorm
D
Een zin kan meerdere persoonsvormen hebben

Slide 2 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?: "Katinka loopt naar de markt om brood te halen."
A
Halen
B
Brood
C
Markt
D
Loopt

Slide 3 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?: "Mark werkt op een basisschool als conciërge."
A
Conciërge
B
Mark
C
Werkt
D
Als

Slide 4 - Quiz

"Charlotte wil graag haar nieuwe laarsjes aan naar school morgen."
A
Graag
B
Wil
C
Charlotte
D
Morgen

Slide 5 - Quiz

"Ashley maakt een kaart voor haar vriendin."
A
Maakt
B
Ashley
C
Voor
D
Haar

Slide 6 - Quiz

"Joris heeft vorige week twintig posters gekocht voor aan zijn muur."
A
Heeft
B
Posters
C
Gekocht
D
Twintig

Slide 7 - Quiz

"Ingrid fietste gisteren door de stromende regen naar haar werk."
A
Gisteren
B
Fietste
C
Stromende
D
Naar

Slide 8 - Quiz

Zet de zin in een andere tijd: "Mevrouw Kraai zingt altijd vals tijdens de voorstelling."

Slide 9 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm
Mijn moeder
heeft
mijn brood
gesmeerd

Slide 10 - Drag question

"Nicole heeft morgen een belangrijke presentatie."
A
Nicole
B
Morgen
C
Heeft
D
Belangrijke

Slide 11 - Quiz