This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
2 Procentsommen
Slide 1 - Slide
1. Bereken de procentuele stijging van de gasprijs tussen januari en september 2021.
Slide 2 - Open question
2a. Bereken het procentuele verschil tussen deze twee gebieden. 2b. Bereken het procentuele verschil per inwoner.
Slide 3 - Open question
Hoofdstuk 4
Werk
Slide 4 - Slide
Leg uit wat conjuncturele werkloosheid is.
Slide 5 - Open question
Bedenk een situatie waarin een werklozen in twee soorten werkloosheid kan vallen.
Slide 6 - Open question
Leg uit wat conjuncturele werkloosheid is.
Slide 7 - Open question
Bedenk een situatie waarin een werklozen in twee soorten werkloosheid kan vallen.
Slide 8 - Open question
Geef een door jezelf bedacht voorbeeld van structurele werkloosheid.
Slide 9 - Open question
Bedenk een situatie waarin een werklozen in twee soorten werkloosheid kan vallen.
Slide 10 - Open question
Leg uit wat conjuncturele werkloosheid is?
Slide 11 - Open question
1. Maak een foto van de foute en/of goede arbeidsomstandigheden van een leraar {niet van elkaar en niet van de leraar !!} .
Slide 12 - Open question
2. Wat betekent : ARBO-wet?
A
Arbeid Rond Betere Omstandigheden Wet
B
Arbeid Bijzondere Omstandigheden Wet
C
Arbeids Omstandigheden Wet
D
Arbeid Rijke Bewuste Ouderen Wet
Slide 13 - Quiz
3. Je verliest je baan, omdat het bedrijf failliet gaat. Welke wet geldt er?
A
Wet gelijke behandeling
B
Arbowet
C
Wet inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
D
Werkloosheidswet (WW)
Slide 14 - Quiz
Welke wet wordt hier waarschijnlijk overtreden ? (arme kinderen in sweatshop)
A
Wet gelijke behandeling
B
ARBO-wet
C
Arbeidstijdenwet
D
Wet op de Kinderarbeid
Slide 15 - Quiz
{6} Het minimumloon: 23 jaar 100% = 1524,60 16 jaar =€ 526,-- Is hoeveel % ? Bereken
Slide 16 - Open question
5. Vrouwen verdienen maar 80% van wat mannen verdienen voor hetzelfde werk. . Welke wet zou vrouwelijke werknemers hiertegen moeten beschermen?
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
C
Algemene wet gelijke behandeling
D
Deeltijdwet
Slide 17 - Quiz
7. Amira is 33 jaar en is werkloos. Hoort zij bij de beroepsbevolking?
A
Ja
B
Nee
Slide 18 - Quiz
8. Waaruit bestaat de beroepsbevolking?
A
Mensen die op zoek zijn naar een baan in de marktsector
B
Mensen die een baan hebben in de collectieve sector
C
Mensen die betaald werk hebben in de collectieve of marktsector
D
Mensen die betaald werk hebben of op zoek zijn naar een baan
Slide 19 - Quiz
9. ''Door de toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen is de beroepsbevolking gegroeid''
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quiz
10. Hoort iemand die verborgen werkloos is tot de beroepsbevolking?
A
JA
B
NEE
Slide 21 - Quiz
11. Welke ontwikkeling heeft er plaatsgevonden in de beroepsbevolking van Nederland?
A
Meer boeren en een krimpende beroepsbevolking
B
Groeiende secondaire sector en een groeiende beroepsbevolking
C
Groeiende dienstensector en een groeiende beroepsbevolking
D
Krimpende dienstensector en een krimpende beroepsbevolking
Slide 22 - Quiz
12. Hoe wordt de beroepsbevolking vaak genoemd?
A
De vraag naar arbeid
B
Het aanbod van arbeid
Slide 23 - Quiz
13. Bij deze rechtsvormen ben je PRIVE aansprakelijk
A
VOF en BV
B
Eenmanszaak en VOF
C
Eenmanszaak en NV
D
BV en NV en VOF
Slide 24 - Quiz
14. Wanneer je een bedrijf begint met een partner en beide partners hebben evenveel rechten en plichten. Welke rechtsvorm begin je dan?
A
VOF
B
BV
C
NV
D
Eenmanszaak
Slide 25 - Quiz
15. Noem twee gevolgen van werkloosheid?
Slide 26 - Open question
16. Hoe kan de overheid werkloosheid bestrijden?
Slide 27 - Open question
17. Noem twee oorzaken van structuur werkloosheid.
Slide 28 - Open question
18. Noem een situatie waarbij iemand twee soorten werkloosheid heeft.
Slide 29 - Open question
Hoofdstuk 5
welke marktvormen, wat is marktwerking, waarom privatiseren ???
Slide 30 - Slide
1. Marktvorm waarbij er geen sprake is van marktwerking
A
Vrijemarkteconomie
B
Planeconomie
C
Sociale markteconomie
Slide 31 - Quiz
2. Wat is marktwerking?
A
Dat de markt in het dorp goed draait.
B
Dat er concurrentie op een markt bestaat en hierdoor de prijzen dalen.
C
Dat er concurrentie op een markt bestaat en hierdoor de prijzen stijgen.
D
Dat bedrijven samenwerken om zoveel mogelijk winst te maken.
Slide 32 - Quiz
De rente op de staatsschuld is 5,2 % in 2013 en staat in de boeken als te betalen aan buitenlandse beleggers voor 11,4 miljard. Hoeveel is de staatsschuld ?
A
€ 219,2 miljard
B
€ 219.200.000
C
€ 2,19
D
€ 219.200
Slide 33 - Quiz
3. Een planeconomie heeft geen marktwerking, terwijl dat wel zo is bij een vrijemarkteconomie en sociale markteconomie ... ?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 34 - Quiz
4. De overheid bepaalt hoeveel en welke goederen geproduceerd worden. Dit is een ...
A
planeconomie.
B
vrijemarkteconomie.
Slide 35 - Quiz
5. In een vrijemarkteconomie bemoeit de overheid zich veel minder met de economie dan in een planeconomie.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 36 - Quiz
6. Welk land heeft nog een planeconomie?
A
Noord-Korea
B
China
C
Rusland
D
Nederland
Slide 37 - Quiz
7. Heeft Nederland een planeconomie, vrije markt economie of beide?
A
Planeconomie
B
Vrije markt economie
C
Zowel planeconomie als vrije markt economie
D
Ik heb geen idee
Slide 38 - Quiz
8. Wanneer de overheid taken uitbesteedt of overdraagt aan particuliere bedrijven, noem je dit
A
particuleren
B
privatiseren
C
decentraliseren
D
bedrijfsleven
Slide 39 - Quiz
9. Privatisering betekent dat de overheid een particulier bedrijf overneemt ... ?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 40 - Quiz
10. Wat is een voordeel van privatiseren ?
A
Er moet winst gemaakt worden dus het kan duurder worden
B
Het aanbod kan afnemen.
C
Niet meer voor iedereen beschikbaar.
D
Het kan goedkoper worden. De kwaliteit kan beter worden. De overheid bespaart geld.
Slide 41 - Quiz
11. Welk gevolg heeft het voor de jeugdwerkloosheid als er geen apart minimumloon zou zijn?
A
CPB
B
CBS
C
SER
Slide 42 - Quiz
12. Deze instantie adviseert de regering over sociaal-economische onderwerpen.
A
CBS
B
CPB
C
SER
Slide 43 - Quiz
13. Hoe hebben de lonen van vrouwen zich ontwikkeld sinds 1975?
A
CPB
B
CBS
C
SER
Slide 44 - Quiz
14. Welke 2 inkomstenbronnen heeft een gemeente onder andere?
A
Accijns
B
Afvalstoffenheffing
C
Toeristenbelasting
D
Inkomstenbelasting
Slide 45 - Quiz
Bedenk een situatie waarin een werklozen in twee soorten werkloosheid kan vallen.
Slide 46 - Open question
15. Een staatsschuld ontstaat door in de jaren met een begrotingstekort:
A
geld uit te geven
B
geld te lenen
C
geld te sparen
D
geld te hebben
Slide 47 - Quiz
16. Bij staatsschuld heeft de overheid geld geleend, van wie leent de overheid geld?
A
Burgers
B
Banken
C
Verzekeraars en pensioenfondsen
D
Alle antwoorden zijn juist.
Slide 48 - Quiz
17. Hoeveel mag de staatsschuld van een euroland maximaal zijn?
A
0,5% van het bbp
B
3% van het bbp
C
30% van het bbp
D
60% van het bbp
Slide 49 - Quiz
Tijdens een recessie neemt de staatsschuld in de meeste gevallen: