Leesvaardigheid (havo 2)

Nederlands
Leesvaardigheid

13 december 2021
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Nederlands
Leesvaardigheid

13 december 2021

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Onderdeel leesvaardigheid: tekst lezen en vragen beantwoorden
  • Tekst: 'Waarom het verzetten van de klok ons tijdelijk minder productief maakt’ 




Slide 2 - Slide

Globaal lezen
Als je een tekst krijgt waarbij je vragen moet beantwoorden, ga je als volgt te werk: 

- je begint met oriënterend lezen; je leest de titel, de eerste alinea en bekijkt de tussenkopjes en afbeeldingen. 
- Bekijk of je op basis hiervan iets kunt zeggen over het schrijfdoel, het onderwerp en de hoofdgedachte. 

Slide 3 - Slide

timer
1:30

Slide 4 - Slide

Intensief lezen
Lees vervolgens de tekst intensief. Dat betekent dat je de tekst helemaal aandachtig doorleest. 

- Omcirkel hierbij verbindingswoorden; 
- Onderstreep de kernzin van elke alinea; 
- Zet functiewoorden in de kantlijn. 

Slide 5 - Slide

timer
5:00

Slide 6 - Slide

Vraag 1

Welke alinea’s horen bij de inleiding, welke bij de kern en welke bij het slot? 

Wat zou het doel moeten zijn van de inleiding, de kern en het slot van een tekst? 

Slide 7 - Slide

Welke alinea’s horen bij de inleiding, welke bij de kern en welke bij het slot?

Slide 8 - Open question

Vraag 2
Hoe probeert de schrijver jou nieuwsgierig te maken in de inleiding?


Wat doet de schrijver, vooral in de eerste alinea, om jouw aandacht te trekken? 

Slide 9 - Slide

2. Hoe probeert de schrijver jou nieuwsgierig te maken in de inleiding?

Slide 10 - Open question

Vraag 3
Wat voor gevolgen heeft het vooruitzetten van de klok op de korte termijn voor mensen?


We kijken samen naar alinea 5

Slide 11 - Slide

3. Wat voor gevolgen heeft het vooruitzetten van de klok op de korte termijn voor mensen?

Slide 12 - Open question

Alinea 5
Maar niet alleen nachtbrakers hebben last van het verzetten van de klok. Op de korte termijn ondervinden veel mensen nadelen van het verzetten van de klok. Zo hebben we moeite met wakker worden en kunnen we korter slapen. ‘Je kunt minder alert zijn, vermoeider zijn en meer fouten maken. Ook kunnen er eerder ongelukjes gebeuren. Daarnaast lijkt het erop dat kinderen als ze moe zijn meer zin hebben om te snacken en in het algemeen eerder ongezonde keuzes maken.’ Ook kunnen ze tijdelijk minder productief zijn op school, denkt Wattez. ‘Dit speelt vooral ’s ochtends vroeg.’ 

Slide 13 - Slide

Vraag 4
En wat voor gevolgen kan het vooruitzetten van de klok op langer termijn hebben?

We bekijken alinea 6

Slide 14 - Slide

4. En wat voor gevolgen kan het vooruitzetten van de klok op langer termijn hebben?

Slide 15 - Open question

Alinea 6
Op de langere termijn is volgens Wattez vooral de sociale jetlag een probleem: de biologische klok en de sociale klok gaan dan niet gelijk op. De sociale klok wordt geleid door verplichtingen, zoals op tijd op school verschijnen en op een bepaalde tijd eten. ‘Veel leerlingen vinden dat uurtje extra licht ’s avonds wel lekker, maar je komt er moeilijker door in slaap. Dat uurtje extra licht kun je bovendien eigenlijk altijd nemen, door eerder op te staan.’ 

Slide 16 - Slide

Vraag 5
Wat is ‘een sociale jetlag’?


Hebben we daar niet net over gelezen?

Slide 17 - Slide

5. Wat is ‘een sociale jetlag’?

Slide 18 - Open question

Vraag 6
Waarom zouden avondmensen meer last hebben van sociale jetlags na het vooruitzetten van de klok dan ochtendmensen?

Wat zijn avondmensen? Laten we de informatie van alinea 3 en 4 combineren!

Slide 19 - Slide

6. Waarom zouden avondmensen meer last hebben van sociale jetlags na het vooruitzetten van de klok dan ochtendmensen?

Slide 20 - Open question

Vraag 7
Wat voor soort slot heeft de tekst? 

Als we er een functiewoord aan zouden moeten koppelen, welk functiewoord zou dat dan zijn? 

Slide 21 - Slide

7. Wat voor soort slot heeft de tekst?

Slide 22 - Open question

Vraag 8
Noteer alle functiewoorden die je kan vinden en benoem de alinea waarin je ze hebt gevonden. 

Tip: in vier alinea's staat een functiewoord. In drie gevallen staat het functiewoord in de eerste zin van de alinea; in het andere geval in de tweede. 

Slide 23 - Slide

8. Noteer alle functiewoorden die je kan vinden en benoem de alinea waarin je ze hebt gevonden.

Slide 24 - Open question

Vraag 9
Kies één alinea waar nu geen functiewoord in staat en bedenk een functiewoord dat erbij past. Herschrijf (een deel van) jouw gekozen alinea en gebruik daarbij het door jou bedachte functiewoord. 

Laten we eens naar alinea 7 kijken...
Kun je dit zelf ook bedenken?

Slide 25 - Slide

9. Kies één alinea waar nu geen functiewoord in staat en bedenk een functiewoord dat erbij past. Herschrijf (een deel van) jouw gekozen alinea en gebruik daarbij het door jou bedachte functiewoord.

Slide 26 - Open question

Vraag 10
Waarom is ‘oplossingen’ geen functiewoord in de laatste zin van alinea 7?

Wanneer was iets ook alweer een functiewoord?

Slide 27 - Slide

10. Waarom is ‘oplossingen’ geen functiewoord in de laatste zin van alinea 7?

Slide 28 - Open question