Les 7 Persoonsvorm in TT en in de VT

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
Aan het einde van de les:

  • Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.
  • Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd correct.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm in de tegenwoordig tijd

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat is ook al weer de
persoonsvorm en/of hoe vind je de PV?

Slide 4 - Open question

De persoonsvorm (PV) is het belangrijkste werkwoord in een zin. Zo vind je hem:

Tijdproef: Verander de tijd (nu → vroeger). Het werkwoord dat verandert, is de PV.

Ik loop. → Ik liep. (loop = PV).
Vraagproef: Maak een ja/nee-vraag. Het eerste werkwoord is de PV.

Hij speelt voetbal. → Speelt hij voetbal? (speelt = PV).
Getalsproef: Verander het onderwerp (enkelvoud ↔ meervoud). Het werkwoord dat verandert, is de PV.

De hond blaft. → De honden blaffen. (blaft = PV).

Kort: De PV laat zien in welke tijd de zin staat en past bij het onderwerp.
Hoe moeten bepaalde werkwoorden geschreven worden?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

werkwoordspelling
A
hij beeft bediend
B
hij heeft bedient

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

tegenwoordige tijd
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleed
B
kleedt

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!
A
Word
B
Wordt
C
Werd

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Hij (downloaden) dat document (t.t.).

A
download
B
downloadt
C
downloadde
D
downloadet

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Persoonsvorm in de verleden tijd

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

verleden tijd
Hij (antwoorden) ..... snel.
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoortte

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Krabben- verleden tijd enkelvoud
A
krabte
B
krabbte
C
krabde
D
krabtde

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de verleden tijd van het werkwoord verven?
A
ik verfte
B
ik verfde
C
ik vervde
D
ik vervte

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Kies de juiste zin in de verleden tijd (verhuizen):
A
Elin verhuiste naar Engeland.
B
Elin verhuisde naar Engeland.
C
Elin verhuizde naar Engeland.
D
Elin verhuistte naar Engeland.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag!
Maak alle opdrachten onder Taalverzorging: 
  • H 2.1 Persoonsvorm in de Tegenwoordige Tijd
  • H 2.2 Persoonsvorm in de Verleden Tijd

Slide 16 - Slide

This item has no instructions