Les 16: Herhaling woordsoorten

• Taal
• Speciaal Onderwijs
• Leerroute 4

Hoe zat het ook alweer?

We nemen de toets door.

Hoe zat het ook alweer?

Welke woordsoorten hebben we geoefend?

Wat zijn de afkortingen ervan?

Lesdoel

Ik kan vijf woordsoorten (lw, bn, zn, ww, vz) in zinnen herkennen en ze in een schema zetten.

Lidwooord (LW)

Een lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord.

Er zijn drie lidwoorden: de, het en een.

Let op: er staat soms een bijvoeglijk naamwoord tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoord (ZN)

Een woord voor een mens, dier of ding.

Let op: het kunnen ook abstracte dingen zijn.

Bijvoeglijk naamwoord (BN)

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld:

Hoe het zelfstandig naamwoord eruit ziet.

Wat je van het zelfstandig naamwoord vindt.

Waarvan het zelfstandig naamwoord gemaakt is.

Voorbeeld

De rode kater.

De = LW

Rode = BN

Kater = ZN

Werkwoorden

Werkwoorden geven aan:

1. Wat het zelfstandig naamwoord doet.

2. Wat het zelfstandig naamwoord is.

3. Wat er met het zelfstandig naamwoord gebeurt.

Bijvoorbeeld: lopen, raden, fietsen, zijn, hebben, worden.

Voorzetsel

Het voorzetsel zegt iets over de precieze plaats, richting of tijd.

Bijvoorbeeld: 

Op, in, achter, onder, naast, langs, voor, uit, om, tegen, gedurende, langs, tegenover, tot, voorbij, rond, tijdens.

Voorbeeld

De oom werkt in een arm land.

Schrijf de woordsoorten in een schema.

<Een> kind heeft recht om naar school te gaan.

1. Lidwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord

Welke woordsoort is het?

1. Pak een Chromebook.
2. Log in bij LessonUp.
3. Zorg dat je in de les komt.

Een kind heeft recht op <gezonde> voeding én drinkwater.

1. Bijvoeglijk naamwoord
2. Zelfstandig naamwoord

<Kinderen> hoeven geen kinderarbeid te verrichten.

1. Zelfstandig naamwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord

Kinderen hoeven geen <kinderarbeid> te verrichten.

1. Werkwoord
2. Zelfstandig naamwoord

Een kind heeft <het> recht in een familie op te groeien.

1. Zelfstandig naamwoord
2. Lidwoord

Een kind heeft recht op <bescherming> tegen oorlog en geweld.

1. Zelfstandig naamwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord

Ik vind het <goede> kinderrechten

1. Bijvoeglijk naamwoord
2. Zelfstandig naamwoord

Aan de slag

Heb je alles goed of één fout?

Ga zelfstandig aan de slag met opdracht 2 en 3.

Heb je meer dan één fout?

We doen opdracht 2 samen. Als het goed gaat, maak je opdracht 3 zelfstandig.