SP_PA1_Lidwoorden, alfabeto, numeros

1 / 23
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

timer
5:00
¡Hola!
Deur
Docent

Slide 2 - Slide

Objetivos de hoy
  • Het werkwoord SER (zijn)
  • Lidwoorden
  • Mannelijke/vrouwelijke woorden

Eind van de les kan jij...
...het werkwoord SER vervoegen.
...M/V woorden herkennen.

Slide 3 - Slide

¡Hablemos!
¿Cómo te llamas? Me llamo ...
¿De dónde eres? Soy ...
¿Qué lenguas hablas? Hablo ...(holandés, 
berber, árabe, turco, francés, papiamento...)
¿Dónde vives? Vivo en ...
¿Dónde estás? Estoy en ...
¿Quién es tu amiga/amigo? Ella es (ze is)/El es (hij is)...
¿Cómo? Hoe?
¿Dónde? Waar?
¿Qué? Wat?
¿Quién? Wie

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Het juiste lidwoord voor CHICA is...
timer
0:45
A
LA
B
EL
C
LAS
D
LOS

Slide 6 - Quiz

Het juiste lidwoord voor PISCINA is...
timer
0:45
A
LA
B
EL
C
LAS
D
LOS

Slide 7 - Quiz

Het juiste lidwoord voor AMIGA is...
timer
0:30
A
LA
B
EL
C
LAS
D
LOS

Slide 8 - Quiz

Het juiste lidwoord voor HERMANO is...
timer
0:30
A
LA
B
EL
C
LAS
D
LOS

Slide 9 - Quiz

Het juiste lidwoord voor HIJA is...
timer
0:30
A
LA
B
EL
C
LAS
D
LOS

Slide 10 - Quiz

Het juiste lidwoord voor HOSPITALES is...
timer
0:30
A
LA
B
EL
C
LAS
D
LOS

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Video

Slide 13 - Slide

Het juiste lidwoord voor HIJOS is...
timer
0:30
A
UNA
B
UN
C
UNAS
D
UNOS

Slide 14 - Quiz

Het juiste lidwoord voor CINE is...
timer
0:30
A
UNA
B
UN
C
UNAS
D
UNOS

Slide 15 - Quiz

Het juiste lidwoord voor PLAYAS is...
timer
0:30
A
UNA
B
UN
C
UNAS
D
UNOS

Slide 16 - Quiz

Het juiste lidwoord voor ESPAÑOLAS is...
timer
0:30
A
UNA
B
UN
C
UNAS
D
UNOS

Slide 17 - Quiz

Het juiste lidwoord voor AMIGAS is...
timer
0:30
A
UNA
B
UN
C
UNAS
D
UNOS

Slide 18 - Quiz

Het juiste lidwoord voor HOLANDÉS is...
timer
0:30
A
UNA
B
UN
C
UNAS
D
UNOS

Slide 19 - Quiz

SER = Zijn


YO (ik)
(jij)
EL/ELLA/USTED (hij/zij/u)
NOSOTROS/NOSOTRAS (wij)
VOSOTROS/VOSOTRAS (jullie)
ELLOS/ELLAS (ze)

(nationaliteit, permanente eigenschappen, wie je bent, je beroep)
SOY (ben)
ERES (bent)
ES (is)
SOMOS (zijn)
SOIS (zijn)
SON (zijn)

Slide 20 - Slide

Ik vind Spaans heel moeilijk.
Ja
Een beetje
Nee

Slide 21 - Poll

Slide 22 - Video

¡Buen trabajo!
¡Suerte!

Slide 23 - Slide