Dag 3

Thema 8: Technologie
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Thema 8: Technologie

Slide 1 - Diapositive

bijvoorbeeld
  • dit zeg je als je een voorbeeld gaat geven dat je uitleg duidelijker maakt
  • zin: Ik ga bijvoorbeeld niet lopen maar fietsen.
  • zin: In Nederland hebben wij veel vakantiedagen. Bijvoorbeeld 1 januari is een vrije dag!

Slide 2 - Diapositive

bijvoorbeeld
  • Je noemt niet alles, maar een of twee.
  • Wat bedoel je?
  • zin: Fruit is bijvoorbeeld een appel of een banaan.
  • zin: Een beroep is bijvoorbeeld dokter of kapper.

Slide 3 - Diapositive

bijzonder
  • niet gewoon, speciaal 
  • zin: Mijn zusje is bijzonder want zij kan heel mooi zingen.
  • zin: Deze ring is heel bijzonder.

Slide 4 - Diapositive

bouwen
  • uit losse delen een geheel maken 
  • werkwoord
  • ik bouw- wij bouwen
  • zin: Zij bouwen een groot huis.
  • zin: Ik bouw met lego.

Slide 5 - Diapositive

diep
  • met een grote afstand tussen de bovenkant en de onderkant 
  • zin: Ik val in een diep gat.
  • zin: Het zwembad is hier niet diep.
  • zin: Hoe diep is de zee?

Slide 6 - Diapositive

door
  • van de ene kant naar de andere kant 
  • zin: Hij loopt door de klas.
  • zin: Ik geef het boek door aan mijn buurman.
  • zin: Loop maar door.

Slide 7 - Diapositive

ermee
  • met datgene wat eerder genoemd is
  • = daarmee
  • zin: Ik heb een telefoon en ik speel en bel ermee.
  • zin: Ik heb een lepel en ik eet ermee.

Slide 8 - Diapositive

Vul in:
.................... is bijvoorbeeld ............of ................
8

Slide 9 - Question ouverte

Wat vind jij bijzonder?
9

Slide 10 - Question ouverte

Wat zijn de goede vormen van het werkwoord : bouwen
10
A
bouw / bouwd / bouwen
B
bouwt / bouwt / bouwen
C
bouw/ bouwt / bouwt
D
bouw / bouwt / bouwen

Slide 11 - Quiz

Welke woorden horen bij 'diep'?
11
A
zee, zwembad, nadenken
B
zee, gebouw, auto
C
glas, zwembad, stoel
D
van binnen, gum, zee,

Slide 12 - Quiz

goed of fout:
1) Ik loop door de school.
2) Zij zit door de stoel.
3) Ga door maar.
4) Zij gaat lang door met oefenen.
12
A
goed, fout, goed, goed
B
goed, fout, goed, goed
C
goed, fout, fout, fout
D
goed, fout, fout, goed

Slide 13 - Quiz

Hoe gaat het ermee?
Wat betekent deze zin?
13
A
je kijkt naar je huiswerk
B
je hebt nieuwe kleren aan
C
je vraagt je vriend of hij blij is
D
je weet niet hoe laat het is

Slide 14 - Quiz