Pathologie Urine H 13

Pathologie Urine H13
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Pathologie Urine H13

Slide 1 - Diapositive

Studievragen H 13

Slide 2 - Diapositive

Waardoor is een volwassene in staat om zijn urine op te houden?

Slide 3 - Diapositive

  • Aandrang bij 250 - 300 ml
  • Door aanspannen van kringspier en bekkenbodem stellen we het plassen uit.
  • Slide 4 - Diapositive

    Hoe vaak gaan wij gemiddeld gezien naar de WC om te plassen per dag?

    Slide 5 - Diapositive

    Wij plassen gemiddeld 1500 ml per dag. 
    Iedere keer als we plassen lozen we ca. 250 ml. 
    Dat betekend dat we ongeveer 6 keer per dag plassen.

    Slide 6 - Diapositive

    Hoe gaat een mictiereflex in zijn werk?

    Slide 7 - Diapositive

    Wanneer de blaas zich vult met urine, zal er druk ontstaan aan de binnenkant van de blaas. 
    Door rek op de blaasdriehoek wordt er een seintje gegeven naar de hersenen dat je moet plassen

    Slide 8 - Diapositive

    Hoeveel sluitspieren hebben we bij de blaas?
    A
    1
    B
    2
    C
    3
    D
    4

    Slide 9 - Quiz

    Welke sluitspier kunnen we aanspannen om onze plas een tijdje op te houden?
    A
    Geen
    B
    De binnenste
    C
    De buitenste
    D
    De binnenste en de buitenste

    Slide 10 - Quiz

    Welke urine is het meest geschikt voor onderzoek?

    Slide 11 - Diapositive

    https://www.thuisarts.nl/blaasontsteking/ik-heb-blaasontsteking-man 
    Ochtend urine. 
    Deze moeten we wel "wassen". 
    • macroscopisch onderzoek
    • microscopisch onderzoek
    • Klinisch-chemisch onderzoek
    • Microbiologisch onderzoek

    Slide 12 - Diapositive

    Wat doen we bij macroscopisch urine onderzoek?
    A
    Kijken of er zichtbare ziekmakers in de urine zitten
    B
    De urine onder de microscoop bekijken
    C
    beoordelen op helderheid, kleur en hoeveelheid/etmaal
    D
    Dit soort onderzoek bestaat niet

    Slide 13 - Quiz

    Wat doen we bij klinisch chemisch onderzoek?
    A
    Door middel van een chemische reactie kunnen we stoffen aantonen in de urine
    B
    Bekijken van urine onder de microscoop
    C
    Beoordelen op kleur, geur en helderheid
    D
    Geen van allen

    Slide 14 - Quiz

    Slide 15 - Diapositive

    Wat betekend
    Nycturie?
    A
    Veel plassen
    B
    Weinig plassen
    C
    Veel kleine beetjes plassen
    D
    Nachtelijk plassen

    Slide 16 - Quiz

    Hoe vang je 24-uurs urine op?

    Slide 17 - Diapositive

    • Kies een dag dat je niet te lange tijd van huis bent. Dit kan een Weekend dag zijn bijvoorbeeld
    • Plaats de fles die je hebt gekregen van de arts op een donkere plaats
    • Vang 24 uur lang iedere plas op, ook de nacht, en giet ze in de fles
    • Start met opvangen in de ochtend na de eerste plas
    • De laatste urine is de ochtend urine van de volgende dag
    • Schrijf je gegevens op de fles: naam, geboortedatum, datum en tijden van opvangen van de urine


    Slide 18 - Diapositive

    Nycturie
    Zien we bij kindje en zuigelingen omdat deze nog geen controle hebben over de sluitspier.

    In de nacht stroomt er meer bloed door de nieren waardoor er dus meer bloed gefilterd wordt. 

    Slide 19 - Diapositive

    Wanneer spreken we van
    Polyurie?
    A
    > dan 1500 ml plassen
    B
    > dan 2000 ml plassen
    C
    > dan 2500 ml plassen
    D
    > dan 3000 ml plassen

    Slide 20 - Quiz

    Oorzaken Polyurie
    • Iemand met een ontregelde suiker. De nieren plassen meer suiker uit
    • Bij een kwaadaardig proces in de botten. Hier komt veel calcium bij vrij welke je uitscheidt via de nieren
    • Bij eiwit afbraak, ureum wordt afgevoerd via de nieren
    • Diabetes insipidus, probleem met aanmaak van ADH 

    Slide 21 - Diapositive

    Wat is de tegenhanger van Polyurie?
    A
    Polydipsie
    B
    Oligurie
    C
    Uremie
    D
    Anurie

    Slide 22 - Quiz

    Polydipsie = Veel drinken
    Oligurie = < 500 ml plassen per dag
    Uremie = een te hoog ureumgehalte in de urine door eiwit afbraak
    Anurie = < 50 ml per dag plassen

    Slide 23 - Diapositive

    Slide 24 - Vidéo

    Mw Steensma heeft pijn in de onderbuik en plast lichtrode urine. Geef 4 mogelijke oorzaken van de lichtrode urine

    Slide 25 - Diapositive

    Lichtrode urine
    Blaasontsteking
    Niersteen
    Blaassteen
    Gezwel nieren, prostaat of blaas
    Verwonding in de blaas, nieren of prostaat
    Eten van rode bieten, bramen, rabarber

    Slide 26 - Diapositive

    Wat betekend bruine urine en geef twee oorzaken

    Slide 27 - Diapositive

    • Hoog Bilirubine bij leverproblemen. In de urine terug te vinden als Urobiline
    • Door een fistel na buik of 
          darmoperatie

    Slide 28 - Diapositive

    Verandering van urinekleur
    • veranderingen in je eetpatroon;
    • medicijngebruik;
    • schommelingen in de hormoonhuishouding; en
    • bepaalde aandoeningen, bijvoorbeeld in de urinewegen.

    Slide 29 - Diapositive

    mWitte troebele urine - Bij hoog fosfaatzouten of pus in de urine (pyurine).
    Lichtgele urine - verdunde urine bij voldoende/veel drinken
    Donkergele urine - ochtend urine
    Troebel schuimend - Eiwit in de urine
    Rode of roze urine - Bloed, voeding, medicatie (propofol, AB)
    Paarse urine - lever aandoening porfyrie
    Groen/blauwe kleur - Medicatie, asperges (geeft ook een zwavel achtige geur af)
    Bruin - Leveraandoening of medicatie


    Slide 30 - Diapositive

    Welke oorzaak is er voor suikers in je urine?

    Slide 31 - Diapositive

    Diabetes mellitus
    (suikerziekte)
    Waardes:
    • Hypo = < 3mmol/L
    • Normaal = 4 - 8 mmol/l
    • Hyper = >10 mmol/L



    Slide 32 - Diapositive

    Slide 33 - Diapositive

    Wanneer wordt er gezocht naar aceton in de urine?

    Slide 34 - Diapositive

    Bij een te laag bloedsuikergehalte in het bloed. 
    Je lichaam gaat nu vetten verbranden

    Slide 35 - Diapositive

    Wat is een hypo glycemie?
    A
    Een laag suiker gehalte in de bloed
    B
    Een hoog suiker gehalte in je bloed
    C
    Een normaal bloedsuiker
    D
    Te veel eiwitten in je urine

    Slide 36 - Quiz

    Wanneer spreken we van een hyper glycemie?
    Bij een bloedsuikerwaarde van...
    A
    < 3 mmol/L
    B
    4 - 8 mmol/l
    C
    > 10mmol/L
    D
    > 15 mmol/L

    Slide 37 - Quiz

    Wat zijn ketonen?
    A
    Afvalproducten van eiwitten
    B
    Afvalproducten van rode bloedcellen
    C
    Suikers die in brood zitten
    D
    Suikers die in snoepgoed zitten

    Slide 38 - Quiz