I1A: spelling - periode 1 - test jezelf

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

SPELLING OEFENTOETS

Periode 1: werkwoordspelling

Beantwoord de 25 vragen

Maak de toets in stilte en neem de tijd.
De test bestaat uit meerkeuze vragen, kies dus één antwoord.

Succes! :-) 

1. De kleuter (racen t.t.) op zijn fietsje.

1. ract
2. raced
3. racet
4. racedt

2. De directeuren moesten vele e-mails (beantwoorden).

1. beantwoorden
2. beantwoordden

3. De caviaatjes werden elke ochtend (voeren).

1. gevoert
2. gevoerd

4. Jij (veranderen) vaak van mening.

1. verandert
2. veranderd

5. De bezoekers hadden heerlijk (lunchen).

1. geluncht
2. gelunchd

6. Ik heb naar hem (zwaaien).

1. gezwaait
2. gezwaaid

7. De I1A-leerlingen (wachten v.t.) geduldig op de docent.

1. wachten
2. wachtten

8. (Vinden) je tante het goed als dat (gebeuren)?

1. Vind, gebeurd
2. Vindt, gebeurt
3. Vindt, gebeurd
4. Vind, gebeurt

9. Gisteren (branden) de scout zijn vingers aan het kampvuur.

1. brandde
2. brande

10. Dat is maar één keer (gebeuren) dit schooljaar!

1. gebeurt
2. gebeurd

11. Hij (gamen) het liefst de hele dag met haar.

1. gamet
2. gamed

12. Volgende week (worden) je broertje toch 10 jaar?

1. word
2. wordt

13. Ik heb dat berichtje gelijk (verwijderen).

1. verwijderd
2. verwijdert

14. Wat ben jij (veranderen)!

1. verandert
2. veranderd

15. In de ochtend (misten v.t.) het behoorlijk, je kon vrijwel niets zien.

1. miste
2. mistte
3. misten
4. mistten

16. Zij (vertellen) morgen wel wat het (worden).

1. verteld, wordt
2. verteld, word
3. vertelt, wordt
4. vertelt, word

17. Het (gebeuren) zelden dat ik te laat kom voor de les.

1. gebeurt
2. gebeurd

18. De brand (verwoesten v.t.) de aaneengesloten bossen.

1. verwoeste
2. verwoesten
3. verwoestte
4. verwoestten

19. De zanger (besteden) veel tijd aan de soundcheck.

1. besteed
2. besteedt

20. En de draak en prinses (leven v.t.) nog lang en gelukkig.

1. leeften
2. leefden
3. leefte
4. leefde

21. Heb jij de som goed (verbeteren)?

1. verbetert
2. verbeterd

22. Ik heb die spreekbeurt met een goed (beoordelen).

1. beoordeeld
2. beoordeelt

23. Het huiswerk (worden) elke week opgegeven.

1. wordt
2. word

24. (Worden) eens wakker, slaapkop!

1. Wordt
2. Word

25. Ik heb de docent daarover (e-mailen).

1. ge-emaild
2. ge-emailt
3. ge-e-maild
4. ge-e-mailt

Wat vond je van deze test?

1. makkelijk
2. te doen
3. moeilijk
4. te moeilijk

De oefentoets zit erop!

Wil je nog extra oefenen met werkwoordspelling?
Klik dan op de link op de volgende dia en
 kies een oefening van de website uit.

https: