3.8
of-dat?
Hij vraagt................het regent.
Hij vraagt................het regent.
1 / 17
Éléments de cette leçon
of-dat?
Hij vraagt................het regent.
Hij vraagt................het regent.
Slide 1 - Question ouverte
of-dat?
Zij zegt ...............de les begint.
Zij zegt ...............de les begint.
Slide 2 - Question ouverte
of-dat?
Hij vraagt...........hij naar huis mag.
Hij vraagt...........hij naar huis mag.
Slide 3 - Question ouverte
of-dat?
Zij denkt.............. ze de toets goed gemaakt heeft.
Zij denkt.............. ze de toets goed gemaakt heeft.
Slide 4 - Question ouverte
of-dat?
Hij zegt.............hij ziek is.
Hij zegt.............hij ziek is.
Slide 5 - Question ouverte
of-dat?
Ik denk.............mijn telefoon kapot is.
Ik denk.............mijn telefoon kapot is.
Slide 6 - Question ouverte
of-dat?
Zij vragen..............ze ook op het feest mogen komen.
Zij vragen..............ze ook op het feest mogen komen.
Slide 7 - Question ouverte
of-dat?
Hij zegt...........hij nog nooit in Amerika is geweest.
Hij zegt...........hij nog nooit in Amerika is geweest.
Slide 8 - Question ouverte
of-dat?
De docent vraagt.............we het begrijpen.
De docent vraagt.............we het begrijpen.
Slide 9 - Question ouverte
of-dat?
Zij denkt..............het morgen mooi weer is.
Zij denkt..............het morgen mooi weer is.
Slide 10 - Question ouverte
Slide 11 - Question ouverte
Ik denk.............(van pannenkoeken houdt, je)
Slide 12 - Question ouverte
Hij heeft gezegd...........(gaat sneeuwen, het)
Slide 13 - Question ouverte
De baas vraagt............(hem even wil helpen, je)
Slide 14 - Question ouverte
Ik zal even vragen...........(dat kan)
Slide 15 - Question ouverte
Weet jij al..............(morgen de toets is)
Slide 16 - Question ouverte
Ik denk.........(net op tijd komt, hij)
