Voorbeeldzinnen voorzetselvoorwerp: Hoe gebruik je ze correct?

Voorbeeldzinnen voorzetselvoorwerp: Hoe gebruik je ze correct?
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Voorbeeldzinnen voorzetselvoorwerp: Hoe gebruik je ze correct?

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je voorbeeldzinnen maken met voorzetselvoorwerpen en kun je de juiste voorzetsels kiezen.

Slide 2 - Diapositive

Introduceer het doel van de les aan de studenten.
Wat weet je al over voorzetselvoorwerpen?

Slide 3 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorzetselvoorwerp of lijdend voorwerp?
Een voorzetselvoorwerp is niet hetzelfde als een lijdend voorwerp. Het voorzetselvoorwerp geeft aan tot wie de handeling gericht is. Het lijdend voorwerp geeft aan wie of wat de handeling ondergaat. Bijvoorbeeld: Ik geef mijn vriendin een cadeau. (cadeau = lijdend voorwerp, vriendin = voorzetselvoorwerp)

Slide 4 - Diapositive

Vergelijk het verschil tussen een voorzetselvoorwerp en een lijdend voorwerp.
Voorbeeldzinnen
Hier zijn enkele voorbeeldzinnen met voorzetselvoorwerpen: Ik praat met mijn buurman. Zij speelt graag met haar hond. Hij gaat naar de supermarkt.

Slide 5 - Diapositive

Laat de studenten de voorbeeldzinnen lezen en vraag hen om het voorzetselvoorwerp in elke zin te identificeren.
Oefening
Maak nu zelf een paar voorbeeldzinnen met voorzetselvoorwerpen en deel deze met de klas.

Slide 6 - Diapositive

Geef de studenten de tijd om hun eigen zinnen te bedenken en deel ze vervolgens met de klas.
Veelgemaakte fouten
Veelgemaakte fouten bij het gebruik van voorzetselvoorwerpen zijn bijvoorbeeld het gebruik van het verkeerde voorzetsel, en het weglaten van het voorzetsel. Bijvoorbeeld: Ik praat met mijn buurman over. (foutief gebruik van voorzetsel)

Slide 7 - Diapositive

Leg uit welke fouten vaak worden gemaakt en hoe deze kunnen worden vermeden.
Samenvatting
Een voorzetselvoorwerp is een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord dat direct volgt op een voorzetsel in een zin. Het geeft aan tot wie de handeling gericht is. Er zijn veel verschillende voorzetsels die je kunt gebruiken bij voorzetselvoorwerpen, zoals 'aan', 'voor', 'over', 'naar', 'bij', etc. Het is belangrijk om het juiste voorzetsel te gebruiken en veelgemaakte fouten te vermijden.

Slide 8 - Diapositive

Vat de belangrijkste punten van de les samen.
Grammatica
Wat weet je al?
- pv
- onderwerp
- werkwoordelijk gezegde
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn auto heb ik gisteren aan mijn buurman verkocht.
Wat is het: ond, lv en mv?

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Twee soorten zinnen:
1. Het onderwerp doet iets;

2. Het onderwerp is iets/wordt beschreven

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik ben naar de stad gelopen.
A
Het onderwerp doet iets
B
Het onderwerp wordt beschreven

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik ben heel dom geweest.
A
Het onderwerp doet iets
B
Het onderwerp wordt beschreven

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Twee soorten zinnen:

1. Zinnen waarin het onderwerp iets doet; (werkwoordelijk gezegde en eventueel lijdend voorwerp)

2. Zinnen waarin het onderwerp wordt beschreven (naamwoordelijk gezegde)

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Een naamwoordelijk gezegde geeft een kenmerk of eigenschap van het onderwerp. Het bestaat uit een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord en alle werkwoorden in de zin.

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waaruit bestaat een NG?
1. Een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord (mooi, leraar, oud)

2. Alle werkwoorden in de zin

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak de zin af met een NG:
Mijn buurman......

Slide 17 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Plaats een passend werkwoord
Dat meisje.........een slimme meid.

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe maak je een NG?
1. Onderwerp +
2. Koppelwerkwoord +
3. Zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Koppelwerkwoorden:
Zijn
Worden
Blijven
Blijken
Lijken
Schijnen
Heten

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe vind je een NG?
1. Doet het onderwerp iets of wordt het onderwerp beschreven?
2. Zoek het koppelwerkwoord
3. Wie/wat + pv /werkwoorden+ ond.?

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn vader is vorige week 52 jaar geworden.

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn moeder is vorige maand jarig geweest.

Slide 23 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn moeder gaf mijn moeder een platenspeler cadeau.

Slide 24 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorzetselvoorwerp
* Een zinsdeel dat altijd begint met een voorzetsel.
* Heeft een sterke band met een werkwoord, dat wil zeggen:
een voorzetsel met een vast werkwoord. 

Er zijn veel werkwoorden met een vast voorzetsel. We doen een test (in de volgende slide). Je vult altijd een werkwoord in:

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij ergerde zich ……haar Valentijns-appje.

Slide 28 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Karin kwam terug …. haar beslissing.

Slide 29 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

De veroordeelde verzette zich …… het vonnis van de rechter.

Slide 30 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Laten we niet ….. de zaken vooruitlopen.

Slide 31 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 32 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 33 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 34 - Question ouverte

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.