Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Welkom
Luchten
Er zijn luchten die zo wijd zijn,
dat je al meteen verdwaalt
als je één keer ademhaalt.
Vindt een vogel die zo hoog is
als hij onze kou ontvlucht
wel de weg in al die lucht
zonder wijzers, zonder borden?
Ligt dat weten in zijn aard?
Leest de grond soms als een kaart?
Hoe klein moet dit land zijn in zijn ogen
hoe nietig ook het kind dat daar verdwaalt
en bang is dat het de trein niet haalt.
(Ted van Lieshout)
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen?
10 minuten lezen.
Doelen
Even 'warm' worden
Grammatica zinsdelen
Aan de slag!
Evalueren en een vooruitblik
Slide 2 - Diapositive
Lezen
timer
10:00
Lezen is denken met andermans hoofd.
Filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860)
Slide 3 - Diapositive
Doel
Je kunt een zin verdelen in zinsdelen en elk zinsdeel benoemen.
Slide 4 - Diapositive
Maak zoveel mogelijk verschillende zinnen met de volgende woorden: Peter geeft in de klas stiekem het verkreukelde briefje aan Thijs.
Slide 5 - Question ouverte
Wat weet je al over grammatica 'zinsdelen'?
Slide 6 - Carte mentale
Altijd een vaste volgorde...ALTIJD!
1. Zoek de persoonsvorm (pv) en zoek de overige werkwoorden (gezegde).
2. Verdeel de zin in zinsdelen (verplaatsingsproef).
3. Zoek het onderwerp.
4. Zoek het gezegde en kijk of het een ww gezegde of nw gezegde is.
5. Zoek het lijdend voorwerp (alleen bij een ww. gezegde).
6. Zoek het meewerkend voorwerp.
7. Zoek het voorzetsel voorwerp.
8. Zoek de bijwoordelijke bepalingen.
Slide 7 - Diapositive
Stap 1 Zoek de persoonsvorm (pv)
Er zijn drie manieren om de pv te vinden.
Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert is de pv.
Verander het getal van de zin, dus maak van enkelvoud meervoud of andersom. Het werkwoord dat verandert is de pv.
Maak van de zin een vraag. De pv komt dan vooraan te staan.
Slide 8 - Diapositive
Stap 2 Verdeel de zin in zinsdelen
Een zin bestaat uit zinsdelen.
Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.
Zinsdelen hebben een betekenis (een functie) binnen een zin.
Alle woorden voor de persoonsvorm zijn 1 zinsdeel!
Slide 9 - Diapositive
Opdracht
Schrijf de eerste twee zinnen van opdracht 1 (blz 244) over in je schrift. Onderstreep de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen.
timer
2:30
Slide 10 - Diapositive
Stap 3 Zoek het onderwerp
Stap 1 Zoek de pv en overige ww (gezegde).
Stap 2 Verdeel de zin in zinsdelen.
Stap 3 Zoek het onderwerp:
Stel de vraag: Wie/wat + pv? Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
Verander de pv van getal. Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.
Slide 11 - Diapositive
Opdracht
Schrijf de eerste twee zinnen van opdracht 2 (blz 245) over in je schrift. Onderstreep daarna de persoonsvorm, zet streepjes tussen de zinsdelen en schrijf daarna op wat het onderwerp is.
Wie (wat) + persoonsvorm? = onderwerp
timer
3:00
Slide 12 - Diapositive
Basisregel gezegde
Gezegde = alle werkwoorden in de zin, dus ook de PV!
Een zin heeft altijd een gezegde!
- een werkwoordelijk gezegde
of
- een naamwoordelijk gezegde
Slide 13 - Diapositive
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat het onderwerp doet.
Het wg bestaat uit de PV en alle andere werkwoorden.
Let op!
onvoltooide deelwoorden horen niet bij het wg (wachtend...)
let goed op deelbare werkwoorden (reikt uit - hele ww is uitreiken)
De woordjes te of aan voor een werkwoord horen bij het wg
Soms is het wg een werkwoordelijke uitdrukking (het hazenpad kiezen)
Slide 14 - Diapositive
Opdracht
Schrijf de eerste twee zinnen van opdracht 3 (blz 246) over in je schrift. Onderstreep de persoonsvorm, zet streepjes tussen de zinsdelen, noteer het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde.
timer
4:00
Slide 15 - Diapositive
Aan de slag!
Maak opdracht 1, 2 & 3 verder af.
Klaar? (muziek (oortjes in!) tijdens deze opdrachten mag)
Huiswerk: bestudeer de theorie op blz. 246-248 en maak opdracht 4,5 & 6
Maak je boekopdracht verder af.
Lezen
Slide 16 - Diapositive
Ik kan de zin goed verdelen in zinsdelen
ja
soms
nee
Slide 17 - Sondage
Ik kan de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen.