H1 par. 1.3 Egypte en de Nijl

De tijd van jagers en boeren
H1. De tijd van jagers en boeren
par. 1.3 Egypte en de Nijl



1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

De tijd van jagers en boeren
H1. De tijd van jagers en boeren
par. 1.3 Egypte en de Nijl



Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe irrigatielandbouw langs de Nijl werkte.
  • Je kunt uitleggen dat irrigatielandbouw leidde tot het ontstaan van handel, steden en een staat.
  • Je kunt noemen welke sociale lagen er waren in Egypte.
  • Je kent de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf. 

Slide 2 - Diapositive

Invalshoeken
  • Economisch: 
  • Wat zijn de middelen van bestaan? 
  • Leven mensen van de jacht, landbouw, industrie?
  • Hoe komen mensen aan hun inkomsten?
  • Geld
 

Slide 3 - Diapositive

Invalshoeken
  • Politiek-bestuurlijk: 
  • Bestuur
  • Wie is de baas? 
  • Welke regels en wetten zijn er?
 

Slide 4 - Diapositive

Invalshoeken
  • sociaal: 
  •  Leefomstandigheden van mensen.
  •  Sociale lagen. 
  • Zijn er grote verschillen tussen mannen/vrouwen en arm/rijk? 
  • Leven de mensen in de stad of op het platteland?

Slide 5 - Diapositive

Invalshoeken
  • cultureel
  • Gaat vooral over:
  • geloof 
  • kunst 
  • wetenschap

Slide 6 - Diapositive

Prehistorie
  • alles tot 3000 v.C.
  • tijd van jagers en boeren
  • Tijd waarin er nog geen schrift was, mensen kunnen dus nog niet schrijven.

Slide 7 - Diapositive

Wat weet je al over
Egypte?
Schrijf 1 ding op

Slide 8 - Carte mentale

Slide 9 - Diapositive

Nijl
  • Jagers-verzamelaars leefden langs de Nijl.
  • Daar was veel voedsel te vinden.
  • Geen reden dus om aan landbouw te doen.




Slide 10 - Diapositive

Nijl
  • Voor de herders verder van de Nijl werd het door de klimaatverandering steeds lastiger om voedsel te vinden. 
  • Zij trokken weg uit deze woestijngebieden en kwamen langs de Nijl wonen.

Slide 11 - Diapositive

Waarom trokken herders uit de woestijn weg om bij de Nijl te gaan wonen?

Slide 12 - Question ouverte

Landbouw
  • Na 4000 v.C. landbouw.
  • De Nijl overstroomde jaarlijks.
  • Gunstig voor boeren.
  • Er bleef na de overstroming  een laagje vruchtbaar slib achter op de oevers: vruchtbare grond.

Slide 13 - Diapositive

overstromingstijd
zaaitijd
oogsttijd

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Waarom was de jaarlijkse overstroming van de Nijl gunstig voor de boeren?

Slide 17 - Question ouverte

Irrigatielandbouw
  • Het regende bijna nooit in Egypte.
  • Daarom legden Egyptenaren dijkjes, waterbekkens en kanaaltjes aan.
  • Via kanalen kon je akkers bevloeien die verder van de Nijl lagen.
  • Dijken hielpen om het water zo lang mogelijk vast te houden.
  • Zo hadden ze het hele jaar voldoende water.
  • Landbouw op deze manier noemen we irrigatielandbouw.


Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Leg in je eigen woorden uit wat irrigatielandbouw is

Slide 20 - Question ouverte

Gevolgen irrigatielandbouw
  1. Voedseloverschotten: er blijft dus voedsel over.
  • Niet iedereen hoefde meer boer te zijn om aan eten te komen. 
  • Hierdoor ontstaan er beroepen.   
  • Nijverheid: maken van producten van grondstoffen, dus je maakt van graan brood of van wol een trui.

Slide 21 - Diapositive

Gevolgen irrigatielandbouw
2. Ontstaan van handel
producten werden geruild tegen voedsel of andere spullen.

3. Dorpen groeiden uit tot steden.

Slide 22 - Diapositive

Gevolgen irrigatielandbouw
4. Sommige steden werden zo rijk en machtig dat ze andere dorpen en steden veroverden.

Hierdoor komen grote gebieden onder één bestuur.





Slide 23 - Diapositive

Gevolgen irrigatielandbouw
  • Rond 3100 v.C. kreeg één bestuurder heel Egypte in handen.
  • Hierdoor ontstond een grote staat
  • gebied met duidelijke grenzen, één bestuur en overal dezelfde wetten en regels.





Slide 24 - Diapositive

Wat is géén gevolg van de irrigatielandbouw? Kies de juiste letter
A
ontstaan van steden
B
ontstaan van handel
C
er komen nieuwe beroepen
D
er is te weinig voedsel

Slide 25 - Quiz

steden 
  • Woonden ambachtslieden, handelaren, ambtenaren en priesters.
  • Leefden duizenden mensen:
  • Hierdoor bestuur nodig: 
  • groep mensen die plannen en regels maakt en taken verdeelt: 
  • ambtenaren helpen bij het bestuur
  • zij voeren besluiten uit, handhaven orde, innen (ophalen van) belasting.


Slide 26 - Diapositive

steden 
Belasting: bijv. goederen die je moet betalen aan het bestuur van een land (deel van de oogst).
  • salaris ambtenaren
  • voorraden voedsel aanleggen (misoogsten)

Hiërogliefenschrift (3100 v.C., einde prehistorie) werd gebruikt voor het bijhouden van belastingen en het opschrijven van regels.


Slide 27 - Diapositive

Welk beroep valt onder nijverheid?
Kies de juiste letter
A
leraar
B
dokter
C
bakker
D
kapper

Slide 28 - Quiz

sociale verschillen
  • Bij Egyptenaren groter dan bij de jagers en verzamelaars.
  • Waarom? Komt door bezit, nieuwe beroepen en het ontstaan van een bestuur.
  • Er ontstaan sociale lagen
  • groepen mensen die van elkaar verschillen in rijkdom, macht en aanzien.

Slide 29 - Diapositive

sociale lagen
1. farao en daaronder belangrijke bestuurders
2. goed opgeleide mensen zoals schrijvers
3. ambachtslieden
4. boeren
5. slaven

Slide 30 - Diapositive

Taalteken!
  1. Begin de zin met een hoofdletter en eindig de zin met een punt.​
  2. Herhaal de vraag in je antwoord. Zo weet je zeker dat je antwoord geeft op de vraag en niet op iets anders.​
  3. Zorg dat het aantal punten in een antwoord overeenkomt met het aantal punten in de vraag. Zo hoort bij een vraag met twee punten een antwoord met minimaal twee denkstappen.​
  4. Wees zo concreet mogelijk. Mijd formuleringen als: ‘Dan gebeurt er iets’. Gebruik alleen verwijswoorden wanneer duidelijk is waarnaar ze verwijzen.​
  5. Lees je antwoord over. Check of je echt antwoord geeft op de vraag en of je de juiste signaalwoorden (‘omdat’, ‘doordat’, ‘zodat’, etc.) gebruikt.



Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Lien

Betrouwbaarheid van bronnen
Hoe weet je of een bron betrouwbaar is?
• Bevat de bron vooral feiten (hoe meer feiten, hoe betrouwbaarder) of ook meningen?

Een feit is echt waar.
Een mening is hoe iemand over iets denkt.





Slide 33 - Diapositive

Betrouwbaarheid van bronnen
Hoe weet je of een bron betrouwbaar is?
• Wat weet je over de maker van de bron: 
wat voor beroep heeft de maker, 
welke godsdienst, 
welke ideeën heeft de maker over het bestuur?



Slide 34 - Diapositive

Betrouwbaarheid van bronnen
Hoe weet je of een bron betrouwbaar is?
• Leefde de maker in de tijd waar de bron over gaat? 
(ooggetuige verslag = betrouwbaarst)
  • Of leefde de maker veel later?
 (=minder betrouwbaar: maker kan dingen vergeten zijn)

• Is de maker misschien partijdig? (heeft de maker een voorkeur?)


Slide 35 - Diapositive

Bruikbaarheid van bronnen
Wanneer is een bron bruikbaar?
  • Bronnen zijn bruikbaar als ze antwoord geven op de vraag die je stelt. 
  • Het antwoord op jouw vraag moet dus terug te vinden zijn in de bron. 

Slide 36 - Diapositive

Schrijf 2 dingen op die je vandaag geleerd hebt.

Slide 37 - Question ouverte

Wat vind je nog lastig?

Slide 38 - Question ouverte