6.3 Winst of verlies?

Winst of verlies? 6.3

Leerdoelen:
  1. Je weet hoe je de omzet, inkoopwaarde, brutowinst, bedrijfskosten en nettoresultaat kan uitrekenen en kunt de betekenis van de begrippen uitleggen.
  2. Je kan het verschil benoemen tussen nettoresultaat, nettowinst en nettoverlies.
  3. Je weet wat BTW is en hoe je die kunt berekenen.
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Winst of verlies? 6.3

Leerdoelen:
  1. Je weet hoe je de omzet, inkoopwaarde, brutowinst, bedrijfskosten en nettoresultaat kan uitrekenen en kunt de betekenis van de begrippen uitleggen.
  2. Je kan het verschil benoemen tussen nettoresultaat, nettowinst en nettoverlies.
  3. Je weet wat BTW is en hoe je die kunt berekenen.

Slide 1 - Diapositive

Omzet
De omzet is wat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten of het leveren van diensten.

Voorbeeld:

Een ijscoboer heeft vandaag voor € 250 aan ijsjes verkocht. Zijn omzet is dan € 250.

Slide 2 - Diapositive

Omzet
De omzet is wat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten of het leveren van diensten. Omzet wordt vaak verward met het begrip winst. Dit zijn twee hele verschillende dingen. Hier kom ik later op terug.

Wat is omzet dan wel? Bijvoorbeeld:

Een ijscoboer heeft vandaag voor € 250 aan ijsjes verkocht. Zijn omzet is dan € 250.

Slide 3 - Diapositive

Afzet en verkoopprijs
In de vorige dia had de ijscoboer een omzet van € 250. Maar, hoe bereken je nu eigenlijk de omzet? Dit leg ik uit aan de hand van het onderstaande verhaaltje:

Als een ijscoboer 125 ijsjes verkoopt voor € 2.- per stuk, dan heeft hij die dag:
125 ijsjes x € 2 = € 250 verdiend.

Om de omzet te berekenen vermeningvuldigen we dus het aantal producten dat je hebt verkocht (=afzet) met de prijs waarvoor je het verkoopt. De omzet bereken je dus zo:


Omzet = afzet x verkoopprijs
Afzet is dus het aantal producten of diensten dat je hebt verkocht of hebt geleverd. Afzet is dus geen geldbedrag, maar een aantal!

Slide 4 - Diapositive

1. Johan heeft een bloemenwinkel. Hij verkoopt gemiddeld 50 bossen bloemen per dag met een gemiddelde verkoopprijs van € 9,50.

Bereken de omzet die Johan gemiddeld per dag behaalt.

Slide 5 - Question ouverte

Omzet is niet hetzelfde als winst
Omzet is niet hetzelfde als winst. Als je een omzet hebt behaald van € 475, heb je ook geld moeten betalen om dat te kunnen verdienen. Bijvoorbeeld omdat je nog producten hebt moeten inkopen.

Stel je voor dat je met je bloemenwinkel een omzet hebt behaald van € 475 en de bloemen die je hebt verkocht heb je moeten inkopen voor € 200, dan heb je eigenlijk maar € 475 - € 200 = € 275 verdiend. Deze € 275 noemen we de brutowinst.

Om de brutowinst uit te rekenen, haal ik de inkoopwaarde van de omzet af. Oftewel:
Brutowinst = Omzet - Inkoopwaarde
De inkoopwaarde is dus het bedrag waarvoor ik de verkochte goederen heb moeten inkopen. De inkoopwaarde kun je als volgt berekenen:

Inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs.

Slide 6 - Diapositive

2. Fietsenwinkel Spakendam verkoopt in één jaar 1.560 fietsen. De verkoopprijs van een fiets is € 800. De inkoopprijs per fiets was € 500.

Bereken de jaaromzet van fietsenwinkel Spakendam.

Slide 7 - Question ouverte

4. Fietsenwinkel Spakendam verkoopt in één jaar 1.560 fietsen. De verkoopprijs van een fiets is € 800. De inkoopprijs per fiets was € 500.

Bereken de brutowinst van fietsenwinkel Spakendam.

Slide 8 - Question ouverte

Brutowinst is niet hetzelfde als nettowinst
De titel van deze dia is een beetje gek. Bruto- en nettowinst bevatten allebei het woord winst, maar toch is het niet hetzelfde.

Even terug: om de brutowinst uit te rekenen halen we de inkoopwaarde van de omzet af. Maar we hebben veel meer kosten dan alleen de kosten van het inkopen van de producten. Wat dacht je van loonkosten of de kosten voor het huren van je pand? Al deze kosten samen noemen we de bedrijfskosten. Om de nettowinst uit te rekenen halen we als laatste deze bedrijfskosten van de brutowinst af. Dus:
Nettowinst = Brutowinst - Bedrijfskosten

Slide 9 - Diapositive

Nettoresultaat, -winst of -verlies.
Op de vorige dia heb ik bewust een ding fout gedaan. Ik sprak namelijk steeds over nettowinst. Maar dat mag niet zomaar. Waarom niet? Omdat we in eerste instantie namelijk niet weten of een bedrijf winst of verlies maakt. Daarom spreken we in het begin eerst altijd over nettoresultaat. Pas als we weten of het nettoresultaat een winst of verlies is, spreken we van nettowinst of nettoverlies.

Slide 10 - Diapositive

In de vorige les is uitgelegd wat de toegevoegde waarde is... wat is dat ook alweer?
A
de prijs die de consument betaald
B
de vermeerdering in waarde die een bedrijf toevoegt aan het product
C
verkoopprijs - afzet
D
verkoopprijs - omzet

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Vidéo

Belasting Toegevoegde Waarde (BTW)
Wanneer jij in een winkel iets koopt, betaal jij de verkoopprijs met daaroverheen de BTW. (meestal 21%)

De bedrijven moeten deze BTW afdragen aan de belastingdienst. Zij mogen echter de BTW die zij betalen (over de inkoopprijzen) weer terugvragen aan de belastingdienst.


Slide 13 - Diapositive

Berekenen BTW
Bedenk altijd welke waarde je weet en hoeveel procent van het bedrag je dan hebt.....

verkoopprijs
€ 200
= 100%
BTW (21%)
€   42
= 21%
consumentenprijs
€ 242
= 121%

Slide 14 - Diapositive

Berekenen BTW
Bedenk altijd welke waarde je weet en hoeveel procent van het bedrag je dan hebt.....

consumentenprijs
€ 200,00
= 121%
BTW (21%)
€    34,71
= 21%
consumentenprijs
€   165,29
= 100%

Slide 15 - Diapositive

Berekenen BTW
Gebruik als je dat handig vindt, de verhoudingstabel!!
€ 350
€3,50
€73,50
€423,50
100%
    1%
   21%
    121%

Slide 16 - Diapositive

Huiswerk:
Zie studiewijzer!!

(er is nog extra uitleg als je het nog niet helemaal snapt....)
Gewoon doorklikken dan!

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive