taalcompleet B1 thema 4

taalcompleet B1 thema 4
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

taalcompleet B1 thema 4

Slide 1 - Diapositive

Welke zin kun je maken met het werkwoord zullen/zouden?
Let op er komt een 2e werkwoord in de zin.

Slide 2 - Question ouverte

met de volgende woorden 
gebruiken we te 



  • beginnen
  • durven
  • proberen
  • weigeren
  • beloven
  •  hoeven
  • vergeten
  • omgaan
  • besluiten
  • hopen 
  • vragen

Slide 3 - Diapositive

maak een zin met
te + beginnen + de opdracht

Slide 4 - Question ouverte

maak een zin met
te + vergeten + inlog
kies niet/geen

Slide 5 - Question ouverte

maak een zin met
te + proberen + sparen

Slide 6 - Question ouverte

maak een zin met
te + weigeren + het abonnement

Slide 7 - Question ouverte

maak een zin met
te + hoeven + zes kilometer fietsen
kies niet/geen

Slide 8 - Question ouverte

maak een zin met
te + hopen + saldo overhouden

Slide 9 - Question ouverte

met bepaalde stukjes kun de betekenis van het woord veranderen.
prettig of onprettig                                     
aardig of onaardig                                       
mogelijk of onmogelijk                
handig of onhandig
gevaarlijk of ongevaarlijk
afhankelijk of onafhankelijk
geschikt of ongeschikt

Slide 10 - Diapositive

vervangbaar   inklapbaar
bespreekbaar of onbespreekbaar
vervangbaar of onvervangbaar
bereikbaar of onbereikbaar
leesbaar of onleesbaar
draagbaar of ondraagbaar
betaalbaar of onbetaalbaar
verstaanbaar of onverstaanbaar

Slide 11 - Diapositive

...-achtig
melkachtig
bergachtig
kinderachtig
jongensachtig of meisjesachtig
kinderachtig

Slide 12 - Diapositive

...-loos of ....-loze
betekent een gebrek aan, of weinig ervan
werkloos 
slapeloos of slapeloze 
hopeloos of hopeloze
hulpeloos 
zorgeloos

Slide 13 - Diapositive

geen of niet?
https://youtu.be/ZYb7KBNFOoc?feature=shared

Slide 14 - Diapositive

geen
geen bij woorden met een
bij een onbepaalde zelfstandig naamwoord(substantief) 
koffie, plant, broer, etc
geen bij meervoud zonder de 
en bij woorden die je niet kunt tellen zoals: fruit en suiker

Slide 15 - Diapositive

niet
  • bij zelfstandige naamwoorden met de en het 
de broer, het boek
  • voor een bijvoeglijk naamwoord, oude, mooie, warme, makkelijke, het is niet warm. 
  • vaak aan het einde van de zin
  • voor een voorzetsel,  de tas staat niet voor de kast 
  • werkwoord (voor het 2e werkwoord)

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

praatplaat het buurthuis
zeg zinnen met niet of geen over de praatplaat die niet waar zijn.

Slide 18 - Diapositive

Spreekwoorden over geld
  • tijd is geld
  • hij kiest eieren voor zijn geld
  • ze heeft een gat in haar hand
  • het geld groeit me niet op de rug
  • hij verdient geld als water
  • ze zit op haar geld. 

Slide 19 - Diapositive