Via Vervolg Thema 2 spelling en grammatica persoonsvorm tegenwoordige tijd

Thema 2 Spelling en Grammatica 
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Thema 2 Spelling en Grammatica 
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 1 - Diapositive

Via Vervolg 
Thema 2 
spelling en grammatica 
persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je weet wat de stam van een werkwoord is en hoe je die moet schrijven.
  • Je weet hoe je de persoonsvorm vindt.
  • Je kan de persoonsvorm vervoegen in de tegenwoordige tijd.

Slide 3 - Diapositive

Huiswerk
 de stam 

Slide 4 - Diapositive

Wat is de stam van een werkwoord?
A
Het hele werkwoord zonder -en
B
Het werkwoord in de jij-vorm
C
Het hele werkwoord + en
D
De eerste 3 letters van een werkwoord

Slide 5 - Quiz

Soms moet je de stam aanpassen, weet je nog wanneer?
4 regels

Slide 6 - Question ouverte

Wanneer aanpassen?



dubbelzetter:
rennen - renn -  ren

tekendief:
praten - prat - praat

laatste letter z:
prijzen - prijz - prijs

laatste letter v:
verven - verv - verf

Slide 7 - Diapositive

lopen
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

verven
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quiz

roepen
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

0

Slide 11 - Vidéo

PERSOONSVORM

- In de les Nederlands heb je geleerd hoe je de persoonsvorm kan vinden


- De persoonsvorm is altijd een werkwoord



Slide 12 - Diapositive

Weet jij nog hoe je
de persoonsvorm vindt?

Slide 13 - Carte mentale

PERSOONSVORM VINDEN

1. Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm


Bijvoorbeeld:

- Ik fiets naar school

- Fiets ik naar school?

Slide 14 - Diapositive

PERSOONSVORM VINDEN

2. Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm


Bijvoorbeeld:

- Ik fiets naar school

- Ik fietste naar school

Slide 15 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in:
Ik loop naar de bakker

Slide 16 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in:
Ik koop een zak met bruine broodjes

Slide 17 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in:
Ik was in het winkelcentrum

Slide 18 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in:
Ik heb een nieuwe broek gekocht

Slide 19 - Question ouverte

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 20 - Diapositive

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 21 - Diapositive

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 22 - Diapositive

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsten

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Leuk filmpje!

Slide 26 - Diapositive

0

Slide 27 - Vidéo

Welke regel pas je toe bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 28 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 29 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
de het-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 30 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
jullie
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 31 - Quiz

Schrijf de juiste vorm op:
Vera (lopen) naar huis

Slide 32 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Tom en Jerry (rennen) door de tuin

Slide 33 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
(Geven) jij de ketchup aan mij

Slide 34 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Mijn oma (braden) een stukje vlees

Slide 35 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Kees (branden) zijn vingers aan de pan

Slide 36 - Question ouverte

0

Slide 37 - Vidéo

Wat heb je deze les geleerd?
  • Je weet wat de stam van een werkwoord is en hoe je doe moet schrijven.
  • Je weet hoe je de persoonsvorm vindt.
  • Je kan de persoonsvorm vervoegen in de tegenwoordige tijd.

Slide 38 - Diapositive

Snap je nu hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd vindt?
A
ja
B
nee
C
bijna

Slide 39 - Quiz

Thema 2 
Spelling en grammatica


Nederlands
Boek
Iedereen 
Opdracht 6 -8

pc studiemeter Via Vervolg thema 2
studiemeter
spelling en grammatica
Stam (al af)
tegenwoordige tijd

Vanaf nu en ook in het uur van Engels maak je de Portfolio opdrachten van Nederlands af. 
Ik neem neem met iedereen om de beurt Via teams contact op. 





Slide 40 - Diapositive

Engels thema 6





Blz 211-214 

Opdracht 1-4 

Geen Instructie Lessonup  

In plaats van met zijn allen online  Engelse les. Neem ik met iedereen contact op over de 2 Portfolio opdrachten van Nederlands. 

Slide 41 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij vindt
B
hij vind

Slide 42 - Quiz

Wat is de persoonsvormen (tegenwoordige tijd) van beleven ?

Ik . . .
A
beleefde
B
beleev
C
beleef
D
beleefd

Slide 43 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Hij onthoud
B
Hij onthoudt

Slide 44 - Quiz

Wat is de persoonsvormen (tegenwoordige tijd) van puzzelen ?

Ik . . .
A
puzzelde
B
puzzel
C
puzzelt
D
puzzelte

Slide 45 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij zwaait
B
hij zwaaid

Slide 46 - Quiz

De persoonsvorm 'kan' hoort bij het hele werkwoord........

Slide 47 - Question ouverte

Bij welk hele werkwoord hoort de persoonsvorm 'is'?
A
ben
B
bent
C
zijn

Slide 48 - Quiz

persoonsvorm vinden: 
door de zin van tijd te veranderen:
 tegenwoordige tijd                              verleden tijd  (of andersom) 


Het werkwoord dat in de
zin verandert, is de persoonsvorm.

Slide 49 - Diapositive

Hoe noem je deze werkwoorden?
A
regelmatige werkwoorden
B
onregelmatige werkwoorden
C
hulpwerkwoorden

Slide 50 - Quiz

De persoonsvorm 'kan' hoort bij het hele werkwoord........

Slide 51 - Question ouverte

Bij welk hele werkwoord hoort de persoonsvorm 'is'?
A
ben
B
bent
C
zijn

Slide 52 - Quiz

persoonsvorm vinden: 
door de zin van tijd te veranderen:
 tegenwoordige tijd                              verleden tijd  (of andersom) 


Het werkwoord dat in de
zin verandert, is de persoonsvorm.

Slide 53 - Diapositive

Hoe noem je deze werkwoorden?
A
regelmatige werkwoorden
B
onregelmatige werkwoorden
C
hulpwerkwoorden

Slide 54 - Quiz

Startklaar 
       
       Pak je Chromebook/ laptop voor je
       Start je Chromebook/ laptop op
       Log in op www.lessonup.app 
       Stop je telefoon in je tas of in je jas
      

Slide 55 - Diapositive