Tegenwoordige Tijd

Werkwoordspelling
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Werkwoordspelling basis
Drie tijden:

  1. Tegenwoordige tijd
  2. Verleden tijd
  3. Voltooide tijd

Slide 2 - Diapositive

Werkwoorden
Twee verschillende werkwoorden:

  1. Sterke werkwoorden
  2. Zwakke werkwoorden


Slide 3 - Diapositive

Sterk of zwak?
Sterke werkwoorden veranderen als de tijd verandert:
Ik loop   >   Ik liep
Ik lees   >   Ik las

Zwakke werkwoorden krijgen 'de' of 'te' als de tijd verandert:
Ik stop   >   Ik stopte 
Ik roei   >   Ik roeide

Slide 4 - Diapositive

Les 1: tegenwoordige tijd
Wat gaan we doen?
  • Uitleg tegenwoordige tijd
  • Oefenen

Slide 5 - Diapositive

Tegenwoordige tijd
  1. Stam:               hele werkwoord -en                   (worden -> word)
  2. Ik:                       geen 't'                                             Ik word
  3. Niet ik:              + t                                                       Jij wordt/Hij wordt
  4. Meervoud:      hele werkwoord                          Wij worden

'Ik word volgende week twintig jaar oud.'
'Daan wordt volgende week twintig jaar oud.'

Slide 6 - Diapositive

Uitzondering
tegenwoordige tijd

De tegenwoordige tijd heeft één uitzondering:

Staat er 'je' of 'jij' achter het werkwoord? Dan tóch geen 't'.

'Word jij volgende week twintig jaar oud?'

Slide 7 - Diapositive

Maar let op!
Is de persoon achter het werkwoord iemand anders dan waar je tegen spreekt? Dan wél een 't'.

'Wordt je zusje volgende week twintig jaar oud?' 

('je zusje' is namelijk niet hetzelfde als 'je' of 'jij' en daarom geen uitzondering op de regel.)

Slide 8 - Diapositive

Wat is de juiste spelling?

'Patrick ... niet van groente.' (houden)
A
Houd
B
Hou
C
Hout
D
Houdt

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

'Ik ... in mijn nieuwe auto.' (rijden)
A
Rijt
B
Rijd
C
Rij
D
Rijdt

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

'... je vriend morgen 18 jaar?' (worden)
A
Word
B
Wordt

Slide 11 - Quiz

Oefenen
Studiemeter > Starttaal Online > 2F > Taalverzorging > Werkwoordspelling

Tegenwoordige tijd

Slide 12 - Diapositive