blok 2 Grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

Blok 2 Grammatica

                                                    Paragraaf 2.4 t/m 2.7

lesdoelen

Aan het einde van deze les:

- kun je de persoonsvorm van een zin vinden.

- kun je de volgende zinsdelen benoemen: werkwoordelijk gezegde / onderwerp / lijdend voorwerp.

- kun je het bouwplan van een zin maken.

- kun je een gesplitst werkwoord in een zin herkennen.

- kun je het werkwoordelijk gezegde met te benoemen. 

wie doet het?

wat gebeurt er?

wat? 

welk stukje van de zin blijft over? 

Ik

hang

de slingers

op

De leerling

schreef

het huiswerk

over

Wat is de persoonsvorm van deze zin?
Onze kat wil steeds op het aanrecht springen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
Onze kat wil steeds op het aanrecht springen.

Wat is het onderwerp van deze zin?
Onze kat wil steeds op het aanrecht springen.

Wat is de persoonsvorm van deze zin?
Hoeveel geld heb jij gespaard?

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
Hoeveel geld heb jij gespaard?

Wat is het onderwerp van deze zin?
Hoeveel geld heb jij gespaard?

Wat is de persoonsvorm van deze zin?
De monteur controleert het toerental van de motor.

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
De monteur controleert het toerental van de motor.

Wat is het onderwerp van deze zin?
De monteur controleert het toerental van de motor.

manier van opschrijven

       ond            wwg                                                   wwg

Monica     /    pakt    /     alle cadeautjes    /     in. 

(want het werkwoord is inpakken)

manier van opschrijven

       ond            wwg                                                   wwg

Monica     /    pakt    /     alle cadeautjes    /     in. 

(want het werkwoord is inpakken)

Wat is het wwg?
De docent kijkt de toets na.

Wat is het wwg?
Ik bel dadelijk even mijn vader op.

Wat is het wwg?
De agent houdt de crimineel aan.

Maken

Afmaken: grammatica en spelling blok 1

Maken: blok 2, grammatica, par. 2.4 en 2.5, opdr. 1.5 - 1.8, 2 t/m 4.

Wat is het wwg?
De leerling denkt goed over de opdracht na.

Wat is het wwg?
Ik houd een plek voor je vrij.

Wat is het wwg?
Mijn moeder maakt heerlijke broodjes klaar voor de lunch.

werkwoordelijk gezegde met 'te'

Evie zit steeds .... kletsen.

Ik lag vanmorgen nog zo heerlijk ... dromen

Ik probeerde mijn fiets zelf ... repareren.

Je kunt TE niet weglaten. TE hoort dan bij het werkwoordelijk gezegde.

werkwoordelijk gezegde met 'te'

Wat is het wwg?
Ik probeer naar je feest te komen.

Wat is het wwg?
Wij durven niet te springen.

lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp (lv) is het zinsdeel dat antwoord geeft op de vraag:

Wie of wat + gezegde + onderwerp?

Ik geef een schoteltje melk aan onze kat.

Het werkwoordelijk gezegde is:

1. ik
2. geef
3. een schoteltje melk
4. aan onze kat

Ik geef een schoteltje melk aan onze kat.

Het onderwerp is:

1. ik
2. geef
3. een schoteltje melk
4. aan onze kat

Ik geef een schoteltje melk aan onze kat.

Het lijdend voorwerp is:

1. ik
2. geef
3. een schoteltje melk
4. aan onze kat

De bakker bakt iedere dag heerlijke taarten.

Het werkwoordelijk gezegde =

1. de bakker
2. bakt
3. iedere dag
4. heerlijke taarten

De bakker bakt iedere dag heerlijke taarten.

Het onderwerp =

1. de bakker
2. bakt
3. iedere dag
4. heerlijke taarten

De bakker bakt iedere dag heerlijke taarten.

Het lijdend voorwerp =

1. de bakker
2. bakt
3. iedere dag
4. heerlijke taarten

Maken

Blok 2, grammatica, par. 2.4 t/m 2.7, opdr. 1.5 - 1.10 t/m 13

Klaar? Verder met...

Blok 1 & 2, zelftoetsen grammatica en spelling.

Evaluatie

1)   Ik vond deze les ....... en het was wel / niet wat ik ervan verwacht had. 

2)   Tips en Tops.......

3)   Heb je gewerkt aan een van jouw doelen? (Onenote? )