Les 11 (Week 39, 27/09 - Periode 1) - V2

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Hoe vorm je de passé composé in het frans?

Slide 3 - Question ouverte

Vul de zin in met het voltooid tegenwoordige tijd:

Tu __ ____ (parler) français aujourd'hui?

Slide 4 - Question ouverte

Vul de zin in met het voltooid tegenwoordige tijd:

Elle _______ _________ (être) en vacances à Saint-Tropez.

Slide 5 - Question ouverte

Vul de zin in met het voltooid tegenwoordige tijd:

Nous ................ ............... (manger) un plat typiquement marocain

Slide 6 - Question ouverte

Vul de zin in met het voltooid tegenwoordige tijd:

Bella _______ _________ (faire) ses devoirs.

Slide 7 - Question ouverte

De passé composé van 'faire'
De passé composé van 'avoir'
De passé composé van 'être' 
fait
été
eu

Slide 8 - Question de remorquage

Dictée Apprendre A, B, C
1) Pak je scrift.

2) Scrijf eerste allee woorden die ik zeg en daarna de vertaling.




timer
5:00

Slide 9 - Diapositive

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 10 - Question de remorquage

Faire 16de p.33

1)  Doe opdr. 16de alleen in je boek p.33







timer
6:00

Slide 11 - Diapositive

Introduction au passé composé

1) Werk met je buurman (opdr. 1, 2, 3) - regels?
2) Uitleg Le passé composé p.53 - vidéo Grandes Lignes






Slide 12 - Diapositive

Welke werkwoorden moet je weten voor de toets?


- Aller
- Arriver
- Rester
- Tomber

  A.A.R.T

Slide 13 - Diapositive

Passé composé met être
MNL ENKV
-
Il est allé
Hij is gegaan
MNL MV
-s
Ils sont arrivés
Zij (M) zijn gebleven
VRL ENKV
-e
Elle est restée
Zij is gebleven
VRL MV
-es
Elles sont tombées
Zij (V) zijn gevallen

Slide 14 - Diapositive

Invufoefening passé composé - être als hulpwerkwoord

1) Julie ______ _______ (aller) aux États-Unis pour les vacances.
2) Maman et moi ______ ______ (tomber) sur des billets de train à 50 euros.
3) Ils ______ ______ (rester) 3 semaines au Pérou.
4) Je (v) _______ _________ (arriver) après 5 heures en avion.

Slide 15 - Diapositive

Temps de travail individuel
1. Woordjes leren met StudyGo (Groepen -> oefeningen -> Hoofdstuk 1 -> Probeer alle mogelijke manieren

2. Woordjes leren door ze in je schrift te schrijven (ten minste 2 keer)






timer
5:00

Slide 16 - Diapositive

Les devoirs pour mardi 30 septembre




  • Apprendre A, B, C, D (avoir + être met aller, arriver, rester, tomber - AART) FR/NL + NL/FR
Tip: de uitleg voor de pc met être vind je in je boek B, chapitre 7 p.121

  • Opdr. 17e p.35 inleveren in ELO (Je bent Eleonore en je bent terug van vakantie. Schrijf 5 zinnen om je vakantie aan Louise te beschrijven. Gebruik de voltooid tegenwoordige tijd!

Slide 17 - Diapositive