Wk51 Lezen 3 les 2

Welke strategie pas je toe voor het lezen?
A
Ophelderen
B
Vragen stellen
C
Samenvatten
D
Voorspellen
1 / 15
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welke strategie pas je toe voor het lezen?
A
Ophelderen
B
Vragen stellen
C
Samenvatten
D
Voorspellen

Slide 1 - Quiz

Wat hoort er niet bij het tekstgeraamte?
A
Tabel
B
Illustratie
C
Signaalwoorden
D
Bron

Slide 2 - Quiz

Lezen 3
Toets: 19 januari

Slide 3 - Diapositive

Planning
  • Fictieopdracht
  • Nakijken: opdracht signaalwoorden
  • Verwijswoordenbingo 
  • Uitleg: verwijswoorden
  • Oefenen
  • Huiswerk

Slide 4 - Diapositive

Tweetallen
  1. Eline, Tirza                                      Mostafa - Mert
  2. Ties, Robin                                      Evi - Eva 
  3. Ched, Luke                                      Manouk - Reese
  4. Puck, Sofie, Imke                          Lynn - Lenette 
  5. Brett, Stan
  6. Tim, Ebbe
  7. Jade, Gia Huy
  8. Adnan, Daoud

Slide 5 - Diapositive

Fictiepresentaties
  • Je presenteert in tweetallen
  • Je maakt een lapbook of je gebruikt de boekendoos
  • Inleiding: boektitel, auteur
  • Middenstuk: personages, genre, wanneer/waar, thema
  • Slot: twee voorwerpen + twee fragmenten voorlezen
--> Tijd: zes tot acht minuten

Slide 6 - Diapositive

Verwijswoordenbingo
  • Schrijf twaalf van de volgende woorden op je bingokaart.
  • Elk woord mag je één keer opschrijven: daar, hier, deze, waarna, waar, je, hij, ze, het, hem, haar, die, dat, zijn, hen, hun, daardoor, daarvan.
  • De docent leest een tekst voor. Streep alle verwijswoorden die jij hoort en die op jouw bingokaart staan door.

Slide 7 - Diapositive

timer
1:00
Signaalwoord
Verwijswoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 8 - Question de remorquage

Verwijswoorden
  • Kunnen betrekking hebben op personen: hij, zij, wij, jullie
  • Kunnen betrekking hebben op dingen: het, dit, dat, deze, die
  • Kunnen betrekking hebben op tijd: toen, dan
  • Kunnen betrekking hebben op plaats: hier, daar 

Slide 9 - Diapositive

Waarom verwijswoorden?
  • Ze zorgen voor afwisseling in teksten.                                                Siem gaat op vakantie naar Spanje. Siem vindt het erg leuk dat hij op vakantie gaat naar Spanje.                                            Siem gaat op vakantie naar Spanje. Hij vindt dit erg leuk
  • Ze zorgen voor kortere zinnen.

Slide 10 - Diapositive

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vind    ________ erg leuk.
timer
1:00
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 11 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
timer
1:00
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 12 - Question de remorquage

Oefenen
Maken: opdracht 1 (blz. 12)
Klaar?: ga aan de slag met de extra opdrachten.
timer
1:00

Slide 13 - Diapositive

Huiswerk
Maken: opdracht 2 (blz. 13)
= Huiswerk: donderdag 12 januari

Klaar?: ga aan de slag met de extra opdrachten.

Slide 14 - Diapositive

Wat is geen verwijswoord?
A
de
B
deze
C
het
D
dat

Slide 15 - Quiz