Taal: Les 1 (moedertaal)

Welkom!
Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
15:00
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Ga rustig zitten, pak je leesboek en start met lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Diapositive

Welkom!

Slide 2 - Diapositive

Even voorstellen!
Inela Jeleskovic
i.jeleskovic@meergronden.asg.nl

Slide 3 - Diapositive

Lesdoelen 
Aan het eind van deze les...

  • ... weet je wat een moedertaal is.
  • ... weet je wat spreekwoorden en uitdrukkingen zijn.

Slide 4 - Diapositive

Over taal
Steek je vinger op als...
  • je moedertaal Nederlands is.
  • je moedertaal een andere taal is.
  • je ouders sinds hun geboorte Nederlands spreken
  • je ouders een andere moedertaal hebben behalve Nederlands. Welke moedertaal is dit?


Slide 5 - Diapositive

Moedertaal
Wat is een moedertaal?

  • Taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte.
  • Taal die je er later bij leert en bijna net zo goed leert spreken als je moedertaal noemen we je tweede taal.
  • Taal die je later leert spreken, bijv. op school, noemen een vreemde taal.

Slide 6 - Diapositive

Letterlijk of figuurlijk? 
Letterlijk betekent woordelijk. 
Precies zoals het er staat. 


Figuurlijk: er wordt iets anders bedoeld 
dan dat er staat. 

Slide 7 - Diapositive

Letterlijk of figuurlijk?

Slide 8 - Diapositive

Spreekwoorden en uitdrukkingen
In spreekwoorden en uitdrukkingen wordt taal figuurlijk gebruikt. 

Als je niet weet wat een spreekwoord of uitdrukking betekent, kun je een woordenboek gebruiken.  Het trefwoord is dan het belangrijkste woord uit een spreekwoord of uitdrukking. 

Slide 9 - Diapositive

Spreekwoorden en uitdrukkingen
Spreekwoord
               Hele zin, kan niet worden aangepast.
       Bijv. Bij de buren is het gras altijd groener.

Uitdrukking
               Vaste woordgroep, kan een beetje worden aangepast.
       Bijv. Groene vingers hebben -> Iemand heeft groene vingers.

Slide 10 - Diapositive

Zelf aan de slag
Maak Cursus 4, Taal:
- par. 2, opdr. 2 en 3

Ben je klaar?
1. Kijk je werk zorgvuldig na + verbeter waar nodig.
2. Huiswerk ander vak afmaken.
3. Leren toets / lezen.


Slide 11 - Diapositive