Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Wat gaan we deze les doen?
Programma:
Uitleg thematische uitdrukkingen
Vind uitdrukkingen
Opdrachten maken
Afsluiting
Slide 1 - Diapositive
CURSUS 4: Taal
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL
§6 Thematische uitdrukkingen
Slide 2 - Diapositive
Je weet wat thematische uitdrukkingen zijn en waarom we die gebruiken.
Lesdoelen
Slide 3 - Diapositive
Thematische uitdrukkingen
Uitdrukkingen zijn unieke combinaties van woorden om uit te leggen wat je bedoelt.
Veel van deze uitdrukkingen zijn thematisch. Denk bijvoorbeeld aan het weer, dieren of het menselijk lichaam.
Na regen komt zonneschijn.
Blaffende honden bijten niet.
Een oogje op iemand hebben.
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Vidéo
Letterlijk taalgebruik
Taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
- Marlou praat graag met haar klasgenoten.
- Kevin is net jarig geweest.
Slide 6 - Diapositive
= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik
Slide 7 - Diapositive
Letterlijk of figuurlijk?
Slide 8 - Diapositive
Letterlijk of figuurlijk?
Slide 9 - Diapositive
Iemand aan de tand voelen betekent 'iemand ondervragen, proberen iemand informatie te ontfutselen'. Deze uitdrukking komt uit de paardenhandel, waarbij men de tanden van het paard bevoelde om de ouderdom te bepalen
Slide 10 - Diapositive
Zijn onveranderlijke zinnen.
Staan altijd in de tegenwoordige tijd.
Zijn altijd figuurlijk bedoeld.
Wie weet nog een spreekwoord?
Spreekwoorden
Slide 11 - Diapositive
Zijn vaste combinaties van woorden.
Zijn ook altijd figuurlijk bedoeld.
Wie weet nog een uitdrukking?
Uitdrukkingen
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Wat?
Cursus 4, paragraaf 6: thematische uitdrukkingen.
Opdracht 1 (blz. 96).
Hoe?
Samen
Opdracht 1 (samen)
Slide 14 - Diapositive
Spreekwoorden en uitdrukkingen
1. Zoek op de poster tien spreekwoorden of uitdrukkingen
en schrijf deze op. 2. Noteer wat deze uitdrukkingen betekenen.
timer
10:00
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Wat?
Cursus 4 Taal, paragraaf 6: opdracht 2 en 3
Hoe?
Zelfstandig
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
Tien minuten.
Aan het werk
timer
10:00
Slide 17 - Diapositive
Je weet wat thematische uitdrukkingen zijn en waarom we die gebruiken.
Lesdoelen
Slide 18 - Diapositive
Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?
Slide 19 - Diapositive
Wat is letterlijk taalgebruik? Beschrijf het in je eigen woorden.
Slide 20 - Carte mentale
Wat is figuurlijk taalgebruik? Beschrijf het in je eigen woorden.
Slide 21 - Carte mentale
Waarom gebruiken we nog steeds (thematische) uitdrukkingen? Leg uit je in je eigen woorden.
Slide 22 - Question ouverte
Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?