VZV + Wederkerende ww

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Welkom

woensdag 19 april

Vandaag

• Lezen: lezen in je leesboek.
  
• Theorie: voorzetselvoorwerp.
  
• Oefenen.
  
• (Samenvatting grammatica).
• Aan de slag!
  

Lezen

Lezen in je leesboek.

Theorie: voorzetselvoorwerp

Geef antwoord op de vraag.

Wat zijn voorbeelden van voorzetsels?

1. En, maar, want, of, dus.
2. Met, op, onder, naast, door.
3. Zijn, worden, blijven, lijken, blijken.
4. De, het, een.

Theorie: voorzetselvoorwerp

• Lijkt op een lv, maar begint altijd met een voorzetsel.
  
• Komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel.
• Twijfelen aan, tevreden zijn met, luisteren naar.
• LET OP! Het gebruikte voorzetsel heeft altijd een figuurlijke betekenis en geeft NOOIT een plaats of tijd aan.
• Ik wacht op de bus.
• Het zinsdeel dat begint met het voorzetsel is het vzv.

Geef het vzv aan in de volgende zin:
Ik twijfel aan deze methode.

Geef het vzv aan in de volgende zin:
Zij wacht op haar vriendinnen.

Geef het vzv aan in de volgende zin:
Ik verlang al maanden naar de zomervakantie.

Geef het vzv aan in de volgende zin:
Hij heeft veel plezier in zijn nieuwe baan.

Geef het vzv aan in de volgende zin:
Ik waarschuwde haar voor de gevolgen.

Grammatica: samenvattend

Welke zinsdelen hebben we tot nu toe gehad?

• Persoonsvorm (pv): verander de zin van tijd.
• Onderwerp (ow, ond): Wie/ wat + gezegde.
• Werkwoordelijk gezegde (wwg): Alle werkwoorden in de zin
• Naamwoordelijk gezegde (nwg): Alle werkwoorden in de zin + eigenschap/ kenmerk van het onderwerp.

Grammatica: samenvattend

• Lijdend voorwerp (lv): Wie/ wat + gez. + ond. Begint NOOIT met een vz en staat NOOIT in een zin met een nwg.
• Meewerkend voorwerp (mv): Aan/ voor wie + gez. + ond. + lv. Geeft NOOIT een plaats aan.
• Voorzetselvoorwerp (vzv): Een vast vz bij een werkwoord.
• Bijwoordelijke bepaling: Geeft antwoord op veel verschillende vragen, vaak een tijd of plaats. 9/10 keer de zinsdelen die over zijn.

Aan de slag!

• Maak de opdracht en schrijf de antwoorden in je schrift.
  
• Klaar? Tekstje halen bij de docent. Voeg moeilijke woorden toe aan je woordenlijst.
• Klaar? Verder werken aan je presentatie (31 mei) of boekendoos (17 mei).