Spaans periode 1 les 4

Les 4

- Je kunt het regelmatig werkwoorden op -AR vervoegen en gebruiken in een zin. 
- Je kunt benoemen welke talen je 
   spreekt. 
- Je kunt vragen stellen.
- Je kunt tellen tot 20.

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Les 4

- Je kunt het regelmatig werkwoorden op -AR vervoegen en gebruiken in een zin. 
- Je kunt benoemen welke talen je 
   spreekt. 
- Je kunt vragen stellen.
- Je kunt tellen tot 20.

Slide 1 - Diapositive

Huiswerk les 3
MP H1
WB 6, 7, 10, 11 (pag 10, 11)

Slide 2 - Diapositive

MP WB pag 10 tarea 8
Luister naar de zinnen en kruis aan over welke persoon of personen het gaat.


Slide 3 - Diapositive

Het regelmatig werkwoord
- ar
-er
-ir
Hablar, trabajar, estudiar, buscar
aprender, comer, beber, leer
vivir, escribir, abrir, asistir

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Het regelmatig werkwoord
STAM : -AR

Hablar > hablar > habl
informar > informar  > inform
buscar > buscar > busc

Slide 6 - Diapositive

Uitgangen -AR
-o
-as
-a
-amos
-áis
-an

Slide 7 - Diapositive

Het regelmatig werkwoord
HABLAR   > HABL-



yo
habl
o
habl
as
él, ella, usted
habl
a
nosotros
habl
amos
vosotros
habl
áis
ellos, ustedes
habl
an

Slide 8 - Diapositive

Uitgangen -AR
Ik studeer luchtvaart                     Estudio Aviación
Praat jij Nederlands?                      ¿Hablas holandés?
Spreekt u Chinees?                        ¿Habla chino?
José werkt in een restaurant     José trabaja en un restaurante.
Wij reizen naar Spanje.                 Viajamos a España.
Zoeken jullie de bank?                   ¿Buscáis el banco?
Zij luisteren naar muziek.             Ellos escuchan música.   

Slide 9 - Diapositive

MP TB pag 14 tarea 8
Lees wat de volgende personen schrijven over hun talenkennis. Onderstreep de talen die ze noemen: 




MP, TB, p. 14, op. 8
Lees wat de volgende personen schrijven over hun talenkennis. Onderstreep de talen die ze noemen: 

Slide 10 - Diapositive

MP TB p. 14

8b Lees de teksten nog een en beantwoord de volgende vragen
¿Quién trabaja?
¿Quien usa español en su trabajo?
¿Quién estudia español para trabajar en España?
¿Quién habla más de un idioma?

Slide 11 - Diapositive

MP WB p.12, op. 14
Busco estudiante de español

Lees de tekst en vul de juiste vorm van een van de volgende werkwoorden in.
buscar - estudiar (2) - hablar (2) - ser (2) - practicar

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive


8d In tweetallen. Stel elkaar vragen over de personen uit de tekst.
¿Quién... ? / Wie?
 ¿Dónde... ? / Waar?
¿Qué...? / Wat?
¿De dónde...? / Waar... vandaan?
¿Para qué...?/ Waarvoor?

Slide 14 - Diapositive

Herhaling

Maak de volgende opdrachten in deze LessonUp om te controleren of je de stof van vorige week beheerst

Na de opdrachten vind je nog enkele slides met herhaling en extra opdrachten.

Slide 15 - Diapositive

apellido
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 16 - Quiz

día
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 17 - Quiz

empresa
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 18 - Quiz

ciudad
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 19 - Quiz

Vertaal :
las vacaciones

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal :
practicar deporte

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal :
extranjero

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal:
Ik kom uit Nederland

Slide 23 - Question ouverte

Vertaal:
Wij spreken Spaans

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal:
Waar komen jullie vandaan?

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal:
Wij zoeken de bank

Slide 26 - Question ouverte

Vertaal:
Wij bellen

Slide 27 - Question ouverte

Vertaal:
Wie is dat?

Slide 28 - Question ouverte

Extra oefenen met werkwoorden

Met verbuga kun je de werkwoorden oefenen. 

Kies ser of vink aan "regelmatige werkwoorden" en kies dan alle werkwoorden die als laatste letters -AR hebben

Kies bij tijden: "presente" (de bovenste) om te tegenwoordige tijd te oefenen

Slide 29 - Diapositive

Opdrachten les 4
Maken:
WB pag. 12: 12, 13, 14 pag. 13: 15, 16, 17, 18 
MP WB H1 p. 15 Portfolio


Slide 30 - Diapositive