LES 3 - Geld als smeermiddel

Les 3 - Geld als smeermiddel
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Les 3 - Geld als smeermiddel

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kun je:
  • aangeven wat wordt bedoeld met chartaal geld (munten en bankbiljetten);
  • (met een voorbeeld) omschrijven wat het verschil tussen chartaal geld en giraal geld is;
  • de naam van de munt noemen die in grote delen van Europa wordt gebruikt;
  • met een voorbeeld uitleggen wat bedoeld wordt met directe ruil en indirecte ruil;
  • de drie functies van geld noemen: ruil- of betaalmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel;
  • omschrijven wat bedoeld wordt met specialiseren en met arbeidsverdeling;
  • uitleggen hoe geld bij specialiseren een rol speelt.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Munten en 
bankbiljetten
Om het kopen en verkopen van producten beter te laten verlopen, is er geld.

Er zijn munten en bankbiljetten in omloop en daarnaast kun je bijna overal met je pinpas betalen.








Slide 4 - Diapositive

Munten en 
bankbiljetten
Van de eerste munten was de waarde van het metaal waarvan de munt gemaakt was, gelijk aan het bedrag dat op de munt stond. 

Van de munten die we nu gebruiken, is de materiaalwaarde lager dan het bedrag dat op de munt staat afgebeeld.



Slide 5 - Diapositive

Munten en 
bankbiljetten


Ook bij bankbiljetten geldt dat de waarde van het papier waarvan het biljet gemaakt is veel lager is dan het bedrag dat op het bankbiljet gedrukt staat.


Slide 6 - Diapositive

De muntstukken van 1, 2 en 5 eurocent zijn roodachtig van kleur; ze zijn van staal met een laagje koper. De muntstukken van 10, 20 en 50 eurocent zijn geelachtig en bevatten vooral koper en een beetje aluminium, zink en tin.
Waarom denk je dat de muntstukken van 1, 2 en 5 eurocent niet helemaal van koper zijn?

Slide 7 - Question ouverte

Chartaal en 
giraal geld
Je kunt op verschillende manieren betalen:
Chartaal geld: met munten en bankbiljetten.
Giraal geld: met geld dat op een betaalrekening bij een bank staat.

Slide 8 - Diapositive

Giraal betalen

Internetbankieren: Met een pasje of een code log je in op je computer of telefoon. Je kunt dan geld overmaken naar een betaalrekening van iemand anders.
Pinnen: Met je pinpas kun je in winkels betalen of geld opnemen bij een geldautomaat.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Heb jij een rekening bij een bank?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Is het geld dat je op die rekening hebt giraal of chartaal geld?
A
Giraal geld
B
Chartaal geld

Slide 12 - Quiz

Krantenbericht

Gemiddeld betaald bedrag met de pinpas daalt.
Gemiddeld pinden consumenten dit jaar per betaling € 24,22.
In 2015 was dat nog € 34,61. In het 2012 lag dat gemiddelde nog boven de € 67,-.
Mensen pinnen dus steeds kleinere bedragen. Winkeliers zijn daar blij mee, want het draagt bij aan de veiligheid.

Slide 13 - Diapositive

Is betalen met de pinpas giraal of chartaal betalen?
A
Giraal geld
B
Chartaal geld

Slide 14 - Quiz

Waardoor is het gemiddeld bedrag dat met de pinpas wordt betaald gedaald?

Slide 15 - Question ouverte

Bedenk een reden waarom contant betalen voor winkeliers gevaarlijker is dan betalen met een pinpas.

Slide 16 - Question ouverte

Directe/
indirecte ruil

Het ruilen van producten tegen producten noem je directe ruil.

Gebruik je geld om een product te kopen, dan noem je dat indirecte ruil.
Directe ruil

Slide 17 - Diapositive

Gerard krijgt bijles scheikunde. Iedere bijles kost € 15,-.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 18 - Quiz

Nienke koopt een boek. Ze betaalt met een boekenbon die ze voor haar verjaardag heeft gekregen.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 19 - Quiz

Voor de verbouwing van het clubhuis krijgt de aannemer twee gratis seizoenkaarten
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 20 - Quiz

Functies van geld

Er worden vaak drie functies van geld onderscheiden:

ruil- of betaalmiddel: geld wordt gebruikt om goederen en diensten te kopen.
rekenmiddel: geld wordt gebruikt om de waarde van iets aan te geven.
spaar- of oppotmiddel: geld wordt gebruikt om te sparen, zodat het op een later moment gebruikt kan worden.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

Welke functie of functies van geld herken je in de volgende zin:

De feestcommissie maakt een begroting voor de feestavond.
A
Betaalmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 23 - Quiz

Welke functie of functies van geld herken je in de volgende zin:

Brigitte heeft een kaartje voor een concert gekocht.
A
Betaalmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 24 - Quiz

Specialiseren en arbeidsverdeling

Een bakker bakt broden, een aannemer bouwt huizen en een leraar geeft les.

Als je een beroep uitoefent, leg je je toe op het maken van één soort producten.

Specialiseren
Door ruil is het mogelijk dat mensen zich gaan toeleggen op het maken van één soort producten. Je noemt dat specialiseren.


Slide 25 - Diapositive

Specialiseren en arbeidsverdeling

Arbeidsverdeling
Een gevolg van specialisatie is dat het werk verdeeld wordt over verschillende mensen.
De manier waarop het werk verdeeld wordt, noem je arbeidsverdeling.


Slide 26 - Diapositive