B1B werkwoorden/pv/ond

B1B 
Werkwoorden
Persoonsvorm
Onderwerp
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

B1B 
Werkwoorden
Persoonsvorm
Onderwerp

Slide 1 - Diapositive

Noem 3 werkwoorden

Slide 2 - Carte mentale

Hoeveel werkwoorden moeten er minimaal in een zin staan?

Slide 3 - Question ouverte

Slide 4 - Vidéo

Persoonsvorm 
In het filmpje werden twee manieren gegeven om je persoonsvorm te vinden... Maar hoe kan het ook nog?






Het woord

Slide 5 - Diapositive

De persoonsvorm is altijd een persoon, dier of ding.
A
Goed
B
Fout

Slide 6 - Quiz

Noteer de persoonsvorm uit de zin: Noa en Demi lopen op straat.

Slide 7 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm uit de zin: Vliegt Joran dit jaar naar Spanje?

Slide 8 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm uit de zin: Vaak gamet Dylan met zijn vrienden.

Slide 9 - Question ouverte

Onderwerp  
Het onderwerp vind je door de vraag te stellen:
- wie of wat + persoonsvorm?

Dus: je moet eerst de persoonsvorm vinden voor je het onderwerp kan vinden! 

Slide 10 - Diapositive

Onderwerp  
voorbeeld:

Vince weet het goede antwoord.
Persoonsvorm = weet 

wie of wat weet? --> Vince! 
Onderwerp = Vince

Slide 11 - Diapositive

Het onderwerp kan nooit een werkwoord zijn.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Noteer het onderwerp uit de zin: Amine heeft zin in weekend.

Slide 13 - Question ouverte

Noteer het onderwerp uit de zin: De buurvrouw van Maud heeft mooie bloemen.

Slide 14 - Question ouverte

Noteer het onderwerp uit de zin: Vanavond gaan Yassin en Sven gamen.

Slide 15 - Question ouverte

Persoonsvorm schrijven
Je weet hoe je de persoonsvorm kunt vinden. Maar kun je het ook goed schrijven? Klein testje! 

Slide 16 - Diapositive

'Ik... (sporten) wekelijks.' Typ de juiste vorm van het woord 'sporten'.

Slide 17 - Question ouverte

'De meester... (doen) dat heel handig.' Typ de juiste vorm van het woord 'uitleggen'.

Slide 18 - Question ouverte

'Britt ... (vermoeden) dat ze een goed cijfer gaat halen.' Typ de juiste vorm van het woord 'vermoeden'.

Slide 19 - Question ouverte

'Zij... (worden) dit weekend 15 jaar.' Typ de juiste vorm van het woord 'worden'.

Slide 20 - Question ouverte