Paragraaf 1.6 Het landschap in Laag Nederland

Het landschap in Laag-Nederland
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec diapositives de texte et 6 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Het landschap in Laag-Nederland

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe het landschap in Laag-Nederland is ontstaan.
  • Je kunt vertellen welke maatregelen de mens in Laag-Nederland heeft genomen om zich te beschermen tegen het water.
  • Je kunt een landschap in Laag-Nederland herkennen.

Slide 2 - Diapositive

Drie vragen
  1. Waar zie je de stuwwallen nog terug?
  2. Uit welk materiaal bestaan die stuwwallen? 
  3. Waarom is het bij de pijl geen aaneengesloten stuwwal meer?

Slide 3 - Diapositive

Waddenzeen en moerassen

Slide 4 - Diapositive


Slide 5 - Diapositive

Ligging zeeklei-
landschap

Slide 6 - Diapositive

Ontstaan landschap Laag-NL v.a. 10.000 jaar BP
  • Deze periode heet Holoceen
  • temperatuur steeg, zeespiegel ook.
  • klei werd afgezet achter de duinen.
  • veen ontstond in moerassen achter de duinen

Slide 7 - Diapositive


Slide 8 - Diapositive

Aan de slag
Maak opdracht 1 en 2

Werk alleen en in stilte

timer
5:00

Slide 9 - Diapositive

Vraag 1A
De grond in Hoog-Nederland is ouder dan tienduizend jaar
  • goed
De grond in Laag-Nederland is ontstaan door een snelle zeespiegelstijging
  • fout
De grond in Laag-Nederland is ouder dan tienduizend jaar 
  • fout






Slide 10 - Diapositive

Vraag 1B
De duinen zijn op / voor / achter de zandbanken ontstaan.
Klei en veen zijn op / voor / achter de zandbanken ontstaan

  • De duinen zijn op  de zandbanken ontstaan.
  • Klei en veen zijn  achter de zandbanken ontstaan

Slide 11 - Diapositive

Vraag 1C
Waardoor waren zandbanken heel belangrijk voor de
vorming van klei en veen?

  • Waddenzeeën en moerassen ontstaan alleen als er bescherming is tegen de sterke stroming van zee. Zandbanken zorgden hiervoor

Slide 12 - Diapositive

Vraag 2A
De mens heeft ervoor gezorgd dat Laag-Nederland bij vloed
niet onderloopt. Maar de natuur helpt ook een handje. Hoe
kun je dat zien op de kaart?

  • Voor een deel beschermen de duinen LaagNederland tegen de zee.

Slide 13 - Diapositive

Vraag 2B
De stippellijn in figuur 23 verdeelt Nederland in twee
gebieden. Welk gebied is Hoog-Nederland?

  • Ten oosten van de stippellijn.

Slide 14 - Diapositive

Vraag 2C
Noteer achter de letters A tot en met F de juiste grondsoort.
Kies uit: zand – zeeklei – veen – rivierklei – löss – duinzand.

  • A = zand, B = zeeklei, C = veen, D = rivierklei,E = duinzand, 
  • F = löss

Slide 15 - Diapositive

Vraag 2D
Welke grondsoorten komen vooral voor in Hoog-Nederland,
welke in Laag-Nederland en welke in allebei? Vul de tabel in

  • Hoog Nederland: zand en Loss
  • Laag Nederland: zeeklei en duinzand
  • Hoog en laag Nederland: klei, rivierklei en veen

Slide 16 - Diapositive

Invloed van de mens (bedijking)

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Invloed mensen op landschap
  • aanleggen woonheuvels of terpen (wierden)
  • terpen verbinden met dijken.
  • ontstaan polders (=gebied tussen dijken waar waterstand geregeld kan worden).

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Carte

Slide 21 - Vidéo

Slide 22 - Lien

Soorten polders
  • Zeepolders: stukken opgeslibt land werden bedijkt.
  • Veenpolder: veen werd gewonnen --> meer --> water uit meer gepompt --> veenpolder
  • droogmakerij: een voormalig meer wordt omdijkt en leeggepompt

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Soorten polders: zeekleipolder
Welke kenmerken zie je? Noteer!

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Vidéo

soorten polders: veenpolder
Welke kenmerken zie je? Noteer!

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo

soorten polders: droogmakerij
Welke kenmerken zie je? Noteer!

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Vidéo

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen hoe het landschap in Laag-Nederland is ontstaan.
  • Je kunt vertellen welke maatregelen de mens in Laag-Nederland heeft genomen om zich te beschermen tegen het water.
  • Je kunt een landschap in Laag-Nederland herkennen.

Slide 31 - Diapositive

Vraag 4A
Wat wordt met de letter A aangegeven en wat voor functie heeft
het gebouw bij A?


  • Gemaal, water uit de polder wegpompen naar de rivier of zee.

Slide 32 - Diapositive

Vraag 4B
Leg uit waarom de waterstand in een polder geregeld moet worden.

  • Een polder is een soort badkuip die bij veel neerslag vol kan lopen.

Slide 33 - Diapositive

Vraag 4C
Welke functie heeft gebouw A in een droge periode in de meeste polders in Laag-Nederland?


  • Water de polder inpompen voor de landbouw.

Slide 34 - Diapositive

Vraag 4D
Kan dit ook bij het gemaal dat je in bron 33 ziet? Leg je antwoord uit.

  • Nee, want dan stroomt er zoutwater vanuit de Waddenzee de polder in.

Slide 35 - Diapositive

Vraag 4E
Waarom is de dijk bij B zo belangrijk voor de bescherming van de boerderij in figuur 24?

  • Het water in de zee / rivier staat hoger dan de boerderij.

Slide 36 - Diapositive

Vraag 5
Hierna zie je steeds een rijtje met vier woorden. Leg bij elk rijtje uit welk woord er niet thuishoort. Gebruik steeds het koppelwoord want in je uitleg.
A Waddenzee – moeras – Hoog-Nederland – zeeklei
B Stuwwal – veen – smeltwaterdal – zwerfsteen
C Veen – onder water – zuurstof – plantenresten D Duinzand – zeeklei – wind – rivierklei

  • A = Hoog-Nederland, want de Waddenzee, zeeklei en moerassen vind je in Laag-Nederland.
  • B = Veen, want een stuwwal, smeltwaterdal en zwerfsteen zijn door ijs ontstaan.
  • C = Zuurstof, want veen wordt onder water gevormd door plantenresten zonder zuurstof.
  • D= Wind, want dat is geen grondsoort.

Slide 37 - Diapositive

Vraag 6A
In wat voor gebied ontstaat veen?


  • In een moeras waar plantenresten zich ophopen.

Slide 38 - Diapositive

Vraag 6B
Waarom komt er zoveel veen in Laag-Nederland voor? 


  • Omdat het grootste deel van Laag-Nederland beneden zeenniveau ligt en erg nat is.

Slide 39 - Diapositive

Vraag 6C
In Laag-Nederland komt ook veel klei voor. Leg uit hoe dit komt.

  • De zee overstroomde regelmatig het land en
sedimenteerde de klei.

Slide 40 - Diapositive

Vraag 6D
Op welke manier worden polders tegen de zee beschermd? 


  • Door dijken.

Slide 41 - Diapositive

Vraag 6E
Liggen alle polders aan zee? 

  • Nee.

Slide 42 - Diapositive

Vraag 6F
Waarom zijn veel polders geschikt voor de landbouwgrond? 

  • De grond bestaat uit klei die erg vruchtbaar is.

Slide 43 - Diapositive

Vraag 6G
Gebruik de kaart Noord-Nederland en zoek in kaartvak D2 Ternaard op. Vul de volgende begrippen in. Kies uit:
terp – klei – nieuwe zeedijk – beek – oude zeedijk – Laag.
• Ternaard ligt in ....... Nederland.
• De kerk van Ternaard staat op een ....... .
• Op de kaart zie je een dijk ingetekend. Dit is de.......... . De middelste dijk is de ........... 
• In het buitendijkse gebied sedimenteert nog steeds .............


• Ternaard ligt in Laag- Nederland.
• De kerk van Ternaard staat op een terp .
• Op de kaart zie je een dijk ingetekend. Dit is de oude zeedijk . De middelste dijk is de nieuwe zeedijk.
• In het buitendijkse gebied sedimenteert nog steeds klei .

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Diapositive