1TH le verbe avoir

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

avoir = hebben
  • Je leert vandaag hoe je het werkwoord 'avoir' kunt vervoegen.
  • Dit moet je kennen op de toets. 

Slide 2 - Diapositive

Kies de juiste vertaling.
Tu as une soeur?
A
Heb jij een zus?
B
Ben jij een zeur?
C
Heb jij een broer?
D
Hoe oud ben je?

Slide 3 - Quiz

Filmpje
Bekijk de uitleg over het werkwoord Avoir. 
Op de online versie van de methode, staan ook filmpjes over het werkwoord Avoir. 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Het werkwoord AVOIR

Slide 6 - Diapositive

2.3 Grammaire I
Le verbe avoir

Voor een klinker of een stomme 'h': je --> j'

Voorbeelden:
J'ai treize ans.                                   Ik ben dertien jaar.
J'habite à Paris.                                Ik woon in Parijs.


Slide 7 - Diapositive

j'ai
tu as 
il a 
elle a
on a 
nous avons
vous avez
ils ont
elles ont
ik heb
jij hebt
hij heeft
wij hebben, men heeft 
zij heeft
wij hebben
jullie hebben, u heeft
zij hebben (m)
zij hebben (v)

Slide 8 - Question de remorquage

Vul in (persoonlijk voornaamwoord + vorm van avoir).
____ un petit frère. (je/j')

Slide 9 - Question ouverte

Kies de juiste vorm van avoir.
Elle __ deux frères.
A
a
B
as
C
avons
D
avez

Slide 10 - Quiz

Vul in (persoonlijk voornaamwoord + vorm van avoir).
____ des teeshirts noirs. (elles)

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal de woorden tussen haakjes.
___ des frères. (tu)

Slide 12 - Question ouverte

Kies de juiste vorm van avoir.
Tu ___ une grande soeur.
A
a
B
as
C
avons
D
ont

Slide 13 - Quiz

Vertaal de woorden tussen haakjes.
___ un appartement à Paris. (nous)

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Vidéo

Bekijk nu de video en maak de oefeningen online

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Lien

Succes en tot vrijdag
À vendredi

Slide 18 - Diapositive