1TH le verbe avoir

1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs, diapositive de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Kies de juiste vertaling.
Tu as une soeur?
A
Heb jij een zus?
B
Ben jij een zeur?
C
Heb jij een broer?
D
Hoe oud ben je?

Slide 2 - Quiz

j'ai
tu as 
il a 
elle a
on a 
nous avons
vous avez
ils ont
elles ont
ik heb
jij hebt
hij heeft
wij hebben, men heeft 
zij heeft
wij hebben
jullie hebben, u heeft
zij hebben (m)
zij hebben (v)

Slide 3 - Question de remorquage

Vul in (persoonlijk voornaamwoord + vorm van avoir).
____ un petit frère. (je/j')

Slide 4 - Question ouverte

Kies de juiste vorm van avoir.
Elle __ deux frères.
A
a
B
as
C
avons
D
avez

Slide 5 - Quiz

Vul in (persoonlijk voornaamwoord + vorm van avoir).
____ des teeshirts noirs. (elles)

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal de woorden tussen haakjes.
___ des frères. (tu)

Slide 7 - Question ouverte

Kies de juiste vorm van avoir.
Tu ___ une grande soeur.
A
a
B
as
C
avons
D
ont

Slide 8 - Quiz

Vertaal de woorden tussen haakjes.
___ un appartement à Paris. (nous)

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Vidéo