1V le verbe avoir

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

2.3 Grammaire I

Lesdoel: ik kan het werkwoord avoir (hebben) op een goede manier vervoegen. 

p. 75 (vwo)

Kies de juiste vertaling.
Tu as une soeur?

1. Heb jij een zus?
2. Ben jij een zeur?
3. Heb jij een broer?
4. Hoe oud ben je?

2.3 Grammaire I

Le verbe avoir

Voor een klinker of een stomme 'h': je --> j'

Voorbeelden:

J'ai treize ans.                                   Ik ben dertien jaar.

J'habite à Paris.                                Ik woon in Parijs.

j'ai

tu as 

il a 

elle a

on a 

nous avons

vous avez

ils ont

elles ont

ik heb

jij hebt

hij heeft

wij hebben, men heeft 

zij heeft

wij hebben

jullie hebben, u heeft

zij hebben (m)

zij hebben (v)

Kies de goede volgorde met de juiste vervoeging van avoir.
deux frères – elle – avoir

1. Elle deux frères a.
2. Elle a deux frères.
3. Elle est deux frères.
4. Elle ont deux frères.

Kies de goede volgorde met de juiste vervoeging van avoir.
Léa – une grande soeur – avoir

1. Léa avons une grande soeur.
2. Léa as une grande soeur.
3. Léa a une grande soeur.
4. Léa une grande soeur a.

Vertaal de woorden tussen haakjes.
< Ik heb > un petit frère.

Vertaal de woorden tussen haakjes.
< zij hebben (v) > un teeshirt noir.

Vertaal de woorden tussen haakjes.
< heb jij > des frères?.

Vertaal de woorden tussen haakjes.
< Hij heeft > un appartement à Paris.

2.3 Grammaire I

Lesdoel: ik kan het werkwoord avoir (hebben) op een goede manier vervoegen. 

Des questions?