Chapitre 1 bron H

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

avoir = hebben
We herhalen in deze les de persoonlijke voornaamwoorden en de vormen van het werkwoord avoir.

Slide 2 - Diapositive

Kies de juiste vertaling.
Tu as une soeur?
A
Heb jij een zus?
B
Ben jij een zeur?
C
Heb jij een broer?
D
Hoe oud ben je?

Slide 3 - Quiz

Kies de juiste vertaling.
Nous avons un chat.
A
Jij hebt een kat.
B
Wij hebben een kat.
C
Hebben jullie een kat?
D
Ik heb een kat.

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste vertaling.
Ils ont une maison.
A
Ik heb een huis.
B
Zij heeft een huis.
C
Hij heeft een huis.
D
Zij hebben een huis.

Slide 5 - Quiz

Het werkwoord AVOIR

Slide 6 - Diapositive

2.3 Grammaire I
Le verbe avoir

Voor een klinker of een stomme 'h': je --> j'

Voorbeelden:
J'ai treize ans.                                   Ik heb (ben) dertien jaar.
J'habite à Paris.                                Ik woon in Parijs.


Slide 7 - Diapositive

j'ai
tu as 
il a 
elle a
on a 
nous avons
vous avez
ils ont
elles ont
ik heb
jij hebt
hij heeft
wij hebben, men heeft 
zij heeft
wij hebben
jullie hebben, u heeft
zij hebben (m)
zij hebben (v)

Slide 8 - Question de remorquage

Kies de juiste vorm van avoir.
Elle __ deux frères.
A
a
B
as
C
avons
D
avez

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste vorm van avoir.
Tu ___ une grande soeur.
A
a
B
as
C
avons
D
ont

Slide 10 - Quiz

Vul in:
Elles ____ des teeshirts noirs.

Slide 11 - Question ouverte

Vul in:
Il____ un chien.

Slide 12 - Question ouverte

Vul in:
J'____ douze ans.

Slide 13 - Question ouverte

Vul in:
Vous ___ des frères.

Slide 14 - Question ouverte

Vul in:
Nous ___ un appartement à Paris.

Slide 15 - Question ouverte

Hoe ging het maken van de oefeningen?

Slide 16 - Question ouverte