Nieuw Nederlands -1 kader -oefentoets H5

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k, g
• Leerjaar 1,2

Nieuw Nederlands

Oefentoets H5

1 VMBO kader

1 .Welke tekst heeft als doel: de lezer iets laten doen?

1. bespreking van een app
2. recept
3. uitnodiging
4. verhaal

Bekijk tekst 1

2. Wat is het onderwerp van de tekst?

1. Amerikaanse chocolade
2. Sue Calhoun
3. tand in chocoladereep
4. vrouw mist tand

3. Wat voor soort tekst is dit?

1. flyer
2. nieuwsbericht
3. recept
4. verhaal

4. Wat is het doel van de tekst?

1. de schrijver wil je amuseren
2. de schrijver wil je iets laten doen
3. de schrijver wil je iets leren
4. de schrijver wil je informatie geven

Lees tekst 1

5. Waarom vond Sue de kies vies? (alinea 2)

1. het was een vieze kies
2. kiezen horen niet in chocolade
3. ze wist niet van wie de kies was
4. ze wordt snel misselijk

6. Je kunt zeggen dat Sue nog steeds last heeft van de vondst van de kies, maar je kunt ook zeggen van niet. Leg uit waarom wel en waarom niet.

7. Welke zin vat de tekst het best samen?

1. De fabrikant stuurt een vrouw uit Texas chocoladerepen
2. Een vrouw uit Amerika lust geen chocoladerepen meer.
3. Een vrouw uit Texas vindt chocoladerepen vies.
4. Een vrouw uit Texas vond een kies in haar chocoladereep.

8. Wat betekent: Impuls

1. beseffen, beginnen te weten
2. ondertussen
3. opwelling, iets doen zonder na te denken
4. toestand

9. Wat betekent: zich realiseren

1. beseffen, beginnen te weten
2. gebruiken
3. opwelling, iets doen zonder na te denken
4. voorbijgaan

10. Wat past in de zin?
"Laat jij je ook goed informeren voordat je een nieuwe telefoon gaat [....]"

1. toepassen
2. aanpassen
3. aanschaffen
4. aanscherpen

11. Wat past in de zin?
"Het schilderijtje dat ik op de rommelmarkt kocht is [....]"

1. geen centje pijn
2. een kat in de zak kopen
3. geen rode cent waard
4. geen cent te makken

12. Welke woorden zijn bijvoeglijke naamwoorden?

1. beker, hoofdweg, verzameling
2. brede, houten, schuine
3. denken, fietsen, inschenken
4. moeder, aardbei, pizza

13. waarnaar verwijst het omlijnde woord?
"Ik ben mijn sleutel sinds gisteren kwijt, heeft iemand hem gezien?"

1. ik
2. sleutel
3. mijn
4. gisteren

14. Wat is het verwijswoord?
"Ik heb laatst een olifant gevoerd in de dierentuin, hij vond de appel erg lekker!"

1. ik
2. olifant
3. hij
4. lekker

15. Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. BLOZEN
"Nienke [...] toen Jelle haar een knipoog gaf."

16. Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. BRANDEN
"De fakkels in de tuin [...] nog de hele nacht."

17. Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. ZWAAIEN
"Naar wie [...] jij nou gisteren?"