Nieuwsbegrip Verwijswoorden

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Wat was het thema van vorige keer?

Slide 3 - Question ouverte

De strategie van deze week:
Verwijswoorden 

Slide 4 - Diapositive

Wat is een verwijswoord?

Slide 5 - Question ouverte

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord of groepje woorden in de tekst. Of zelfs naar een hele zin. Je kunt een ander woord of een groepje woorden op die plaats invullen.
Voorbeelden van verwijswoorden zijn: hij, ze, mijn, zij, het, hun, dat, deze, die, we, dit, er, daar of hieruit.

Slide 6 - Diapositive

Verwijswoorden
Meestal staat het woord of het groepje woorden één regel eerder in de tekst.
Maar soms staat het wat verder terug.
Of juist een stukje verder.

Slide 7 - Diapositive

Voorbeelden
Veel mensen hebben honden. Die poepen in het gras.
Je moet een mondkapje op. Dat doet nog niet iedereen.
In 2A zit een een jongen uit Frankrijk. Hij praat geen Nederlands.
Rahma zit in 1F1. Zij komt uit Egypte.
Ouissal komt uit Marokko. Het is daar heel warm.


Slide 8 - Diapositive

Doel van de les
Aan het eind van de les kun je verwijswoorden herkennen en weet je waar die naar verwijzen. -------->

Slide 9 - Diapositive

In Nederland eten wij veel drop. Dat vindt niet iedereen lekker.
Wat is het verwijswoord?
A
dat
B
eten
C
wij
D
drop

Slide 10 - Quiz

Overal krijgen mensen corona. Dit is geen leuke ziekte.
Wat is het verwijswoord?
A
corona
B
krijgen
C
mensen
D
Dit

Slide 11 - Quiz

Overal krijgen mensen Corona. Dit is geen leuke ziekte.
Waar verwijst dit naar?
A
Corona
B
krijgen
C
mensen
D
Dit

Slide 12 - Quiz

Mijn vader en moeder zijn heel lief. Elke week komen ze met mij wandelen. Wat is het verwijswoord?
A
Elke week
B
Mijn vader en moeder
C
ze
D
Elke

Slide 13 - Quiz

Mijn vader en moeder zijn heel lief. Elke week komen ze met mij wandelen. Waar verwijst ze naar?
A
Elke week
B
Mijn vader en moeder
C
ze
D
Elke

Slide 14 - Quiz

Waar verwijst dat naar?
A
dat
B
eten
C
wij
D
drop

Slide 15 - Quiz

Argenys komt uit de Domenicaanse republiek. Daar is het erg warm.
Wat is het verwijswoord?
A
Argenys
B
De Domenicaanse republiek
C
daar
D
het

Slide 16 - Quiz

Argenys komt uit de Domenicaanse republiek. Daar is het erg warm.
Waar verwijst daar naar?
A
Argenys
B
De Domenicaanse republiek
C
daar
D
het

Slide 17 - Quiz

Voorspellen
Waar gaat Nieuwsbegrip deze week over?

Slide 18 - Diapositive

Lees de tekst
Je mag Google translate gebruiken.

Slide 19 - Diapositive

Maak nu samen de vragen
Je bespreekt samen de vraag.
Je geeft hetzelfde antwoord.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Lien

Weet je nu wat verwijswoorden zijn?
A
Ja!
B
Nee
C
Een beetje

Slide 22 - Quiz

Hoe ging de samenwerking?
A
goed
B
niet goed
C
perfect
D
een beetje goed

Slide 23 - Quiz

Hoe vond je deze les met Lessonup
A
Interessant
B
goed
C
mwah
D
slecht

Slide 24 - Quiz