- weet je hoe je een leestekst met opdrachten aan moet pakken
Wie?
- Oefenen met woordenboek
- instructiefilmpjes bekijken
- Teksten lezen en opdrachten maken
- bitte einloggen in Lessonup
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3
Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Am Ende dieser Stunden
- weet je hoe je met een woordenboek moet werken
- weet je hoe je een leestekst met opdrachten aan moet pakken
Wie?
- Oefenen met woordenboek
- instructiefilmpjes bekijken
- Teksten lezen en opdrachten maken
- bitte einloggen in Lessonup
Slide 1 - Diapositive
Stappenplan
1. Titel - wat zegt de titel? / Plaatjes? / Wat voor een tekst?
2. Lees de vragen door (incl de antwoorden)
3. Lees nu de tekst
4. Weet je echt niet wat een woord betekent (andere taal/ "hardop voorlezen"), zoek het dan op, maar doe dit zo weinig mogelijk (kost veel tijd).
5. Beantwoord nu de vragen
Eerst ga je de tekst skimmen (snel lezen). Je bekijkt de opvallende stukjes en per alinea de eerste en laatste zin.
Daarna ga je de tekst scannen, waarbij je op zoek gaat naar specifieke informatie.
Tot slot ga je de tekst intensief lezen, waarbij je de tekst helemaal gaat lezen.
Slide 2 - Diapositive
Soorten leesstrategiën
voorspellen
voorkennis gebruiken
structuur van de tekst ontdekken / gebruiken
scannen / selectief lezen
intensief / gedetailleerd lezen
woordbetekenissen afleiden of raden
Slide 3 - Diapositive
Voorkennis gebruiken
Door het gebruik van voorkennis kun je eventueel gebrek aan woordkennis compenseren. Je kunt de tekst dus begrijpen zonder dat je alle (moeilijke) woorden moet kennen of opzoeken.
Slide 4 - Diapositive
Structuur ontdekken en gebruiken
Je moet verbanden tussen delen van een tekst kunnen herkennen en aangeven. Denk hierbij aan conclusies, opsommingen, voorbeelden, verwijzingen etc. Hierbij zijn de signaalwoorden erg belangrijk!
Slide 5 - Diapositive
Voorspellen
Kijk naar titel, plaatjes, onderschriften, tussenkopjes en of opvallende woorden.
Slide 6 - Diapositive
Scannen
Je scant de tekst om een bepaald stukje
informatie te vinden. Je leest dus selectief.
Als je opzoek bent naar maar één bepaald
gegeven, maak je gebruik van scannen.
Slide 7 - Diapositive
Intensief (gedetailleerd lezen)
Een (korte) tekst of een gedeelte intensief lezen om de vraag te kunnen beantwoorden.
De tekst: uitpluizen, verbanden ontdekken en leggen.
Slide 8 - Diapositive
Woordbetekenissen raden / afleiden
Woordenboek gebruiken is handig, maar kost heel veel tijd.
Lijkt het woord op het Nederlands of Engels (andere MVT)?
Spreek het woord in gedachten uit.
Hak het woord in stukjes.
Kijk naar de context waarin de zin staat.
Slide 9 - Diapositive
eerste kennismaking met tekst + vragen
bekijk het plaatje bij de tekst
lees de titel en de inleiding
Probeer voor jezelf nu te verplaatsen in het onderwerp
Slide 10 - Diapositive
Het gebruik van een woordenboek
Slide 11 - Diapositive
Kijk mee!
Kijk naar het filmpje en let goed op...
Er volgen zo meteen vragen over de inhoud van het filmpje.
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Vidéo
1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud
Slide 14 - Quiz
2. De dame in het filmpje heeft het over de infinitief van een werkwoord. Wat is een infinitief eigenlijk?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord
Slide 15 - Quiz
3. Er wordt steeds gesproken over de context. Wat is de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond
Slide 16 - Quiz
SIGNAALWOORDEN
Dat zijn woorden die zeggen dat er wat gaat gebeuren!
Slide 17 - Diapositive
6. also
A
dus
B
want
C
daarom
D
of
Slide 18 - Quiz
7. heute
A
nu
B
vandaag
C
vroeger
D
later
Slide 19 - Quiz
8. weil
A
nu
B
omdat
C
want
D
dus
Slide 20 - Quiz
9. zum Beispiel
A
het spel
B
het samenspel
C
bijwoord
D
bijvoorbeeld
Slide 21 - Quiz
10. aber
A
maar
B
dus
C
want
D
en
Slide 22 - Quiz
11. sondern
A
maar
B
dus
C
doch
D
echter
Slide 23 - Quiz
12. wenn
A
maar
B
dus
C
als
D
want
Slide 24 - Quiz
Auf den Bauernhof leben viele Tiere [...] Kühe und Schweine.
A
auch - ook (uitbreiding)
B
zum Beispiel - bijvoorbeeld(voorbeeld)
C
zwar - weliswaar (beperking)
Slide 25 - Quiz
Für mich und meine Familie ist das leben hier gut […] auch hart.
A
aber - maar (tegenstelling)
B
weil - omdat (argumentatie)
C
denn - want(argumentatie)
Slide 26 - Quiz
Hinter dem Hof hat mein Vater uns einen kleinen Badesee angelegt, ich brauche […] kein Freibad/ Schwimmbad.
A
also - dus (conclusie)
B
leider - helaas (beperking)
C
sogar - zelfs (benadrukking)
Slide 27 - Quiz
Und im Winter, […] nachts das Feuer ausgeht, wird es manchmal kalt.
A
damit - daarmee (argumentatie)
B
während - tijdens (tijd of tegenstelling)
C
wenn - als (voorwaarde)
Slide 28 - Quiz
[…] Johannes es im Winter warm haben will, muss er den Ofen mit Holz anheizen.
A
Obwohl - hoewel (tegenstelling)
B
Wenn - als (voorwaarde)
C
Weil - omdat(argumentatie)
Slide 29 - Quiz
Tot zover de signaalwoorden.
Nu verder met de werkwoorden.
Slide 30 - Diapositive
Wat is de infinitief van het werkwoord in de zin?
De infinitief is het hele werkwoord.
Die vind je in het woordenboek, niet de vervoeging.
Slide 31 - Diapositive
11. Die Parkzeit ist unbegrenzt.
A
ist
B
sein
C
sind
Slide 32 - Quiz
12. Ein kostenfreies Parkticket gilt 10 Minuten.
A
gilt
B
gilten
C
gelten
Slide 33 - Quiz
15. Er macht die Menschen neugierig.
Slide 34 - Question ouverte
Dat was de infinitief.
Dan gaan we verder met de zelfstandige naamwoorden.
Slide 35 - Diapositive
Om woorden snel te kunnen opzoeken, is het belangrijk dat je weet hoe het alfabet werkt bij het opzoeken van woorden
Slide 36 - Diapositive
Slide 37 - Vidéo
Setze diese Wörter in der richtigen Reihenfolge:
Freispruch
freundlich
Frechheit
Fressen / fressen
freisprechen
freuen
timer
3:00
Slide 38 - Diapositive
das Wörterbuch
Frechheit
freisprechen
Freispruch
Fressen / fressen
freuen
freundlich
Slide 39 - Diapositive
Zoek in het woordenboek naar deze woorden, hoeveel en welke betekenissen hebben ze in het NL:
Bank
machen
backen
wandern
dagegen
timer
5:00
Slide 40 - Diapositive
Meerdere betekenissen
Als een trefwoord duidelijk verschillende betekenissen heeft, worden de vertalingen genummerd met 1, 2 enz.
Kies de vertaling die het beste in de context past.
Slide 41 - Diapositive
19. Absatz Wat is de betekenis van dit woord als het gaat over het thema leesvaardigheid?
Slide 42 - Question ouverte
Aufgabe
Ga teksten lezen. Kies uit:
- Lingua.com/
- uit de methode (D en H)
- op papier
Slide 43 - Diapositive
De belangrijkste strategie vooraf:
Slide 44 - Diapositive
Neem je eigen woordenboek D-N mee bij de leestoets!