6. Juni 2024/Lesen und Wörterbuch

Am Ende dieser Stunde

- weet je hoe je een leestekst met opdrachten aan moet pakken
Wie?

-  opdrachten maken
-  bitte einloggen in Lessonup
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Am Ende dieser Stunde

- weet je hoe je een leestekst met opdrachten aan moet pakken
Wie?

-  opdrachten maken
-  bitte einloggen in Lessonup

Slide 1 - Diapositive

Hoe ging de schrijftoets?
A
Goed
B
Niet goed
C
half half
D
Geen idee

Slide 2 - Quiz

Heb ik je voldoende tools meegegeven om de schrijftoets te kunnen maken?
A
Ja
B
Nee
C
gedeeltelijk

Slide 3 - Quiz

Hausaufgaben
Jede Stunde Lernliste D-N zu einem Kapitel lernen.

Heute: gelernt Lernliste D-N zu Kapitel 1
Morgen: Lernliste D-N zu Kapitel 2

Slide 4 - Diapositive

Aufgabe
Ga je buurvrouw/buurman overhoren:
Lernliste D-N zu Kapitel 1
timer
5:00

Slide 5 - Diapositive

Noem minstens drie leesstrategieën

Slide 6 - Question ouverte

Welke leesstrategieën kun je voor Duits extra gebruiken?

Slide 7 - Question ouverte

Stappenplan
1. Titel - wat zegt de titel? / Plaatjes? / Wat voor een tekst?
2. Lees de vragen door (incl de antwoorden)
3. Lees nu de tekst 



4. Weet je echt niet wat een woord betekent (andere taal/ "hardop voorlezen"), zoek het dan op, maar doe dit zo weinig mogelijk (kost veel tijd).
5. Beantwoord nu de vragen
Eerst ga je de tekst skimmen (snel lezen). Je bekijkt de opvallende stukjes en per alinea de eerste en laatste zin.
Daarna ga je de tekst scannen, waarbij je op zoek gaat naar specifieke informatie.
Tot slot ga je de tekst intensief lezen, waarbij je de tekst helemaal gaat lezen.

Slide 8 - Diapositive

Soorten leesstrategiën
  • voorspellen
  • voorkennis gebruiken
  • structuur van de tekst ontdekken / gebruiken
  • scannen / selectief lezen
  • intensief / gedetailleerd lezen 
  • woordbetekenissen afleiden of raden

Slide 9 - Diapositive

Voorkennis gebruiken
Door het gebruik van voorkennis kun je eventueel gebrek aan woordkennis compenseren. Je kunt de tekst dus begrijpen zonder dat je alle (moeilijke) woorden moet kennen of opzoeken.

Slide 10 - Diapositive

Structuur ontdekken en gebruiken
Je moet verbanden tussen delen van een tekst kunnen herkennen en aangeven. Denk hierbij aan conclusies, opsommingen, voorbeelden, verwijzingen etc. Hierbij zijn de signaalwoorden erg belangrijk!

Slide 11 - Diapositive

Voorspellen
Kijk naar titel, plaatjes, onderschriften, tussenkopjes en of opvallende woorden.

Slide 12 - Diapositive

Scannen
Je scant de tekst om een bepaald stukje 
informatie te vinden. Je leest dus selectief. 
Als je opzoek bent naar maar één bepaald 
gegeven, maak je gebruik van scannen.

Slide 13 - Diapositive

Intensief (gedetailleerd lezen)
Een (korte) tekst of een gedeelte intensief lezen om de vraag te kunnen beantwoorden. 
De tekst: uitpluizen, verbanden ontdekken en leggen.

Slide 14 - Diapositive

Woordbetekenissen raden / afleiden
Woordenboek gebruiken is handig, maar kost heel veel tijd. 
  • Lijkt het woord op het Nederlands of Engels (andere MVT)?
  • Spreek het woord in gedachten uit. 
  • Hak het woord in stukjes.
  • Kijk naar de context waarin de zin staat. 

Slide 15 - Diapositive

Aufgabe
  1. bekijk het plaatje bij de tekst
  2. lees de titel en de inleiding
  3. Beantwoord de vraag
  4. Welke strategie heb je gebruikt?
timer
4:00

Slide 16 - Diapositive

Selbständig arbeiten: differenzieren

Wähle aus:

- enquete invullen voor mij, zie mail kwaliteitscholen
- Lese Texte und mache die Aufgaben aus der Methode Teilen D und H jedes Kapitel
- lerne Lernliste D-N Kapitel 1 und 2

Slide 17 - Diapositive

Het gebruik van een woordenboek

Aufgabe:
Bedenk met je buurvrouw/buurman 5 valkuilen bij het gebruik van ene woordenboek
timer
5:00

Slide 18 - Diapositive

valkuilen
1. woord opzoeken kost gemiddeld 30 - 60 seconden. 30 woorden opzoeken: 30 minuten!! Kost veel tijd
2. niet weten hoe een woordenboek werkt: 
- hoe kom je snel bij het woord dat je nodig hebt?
- hoe kies je een woord dat je nodig hebt?
- wat betekenen al die afkortingen?
3. Je begrijpt het Nederlandse woord niet
4. Het woord staat niet in het woordenboek
5. woorden kunnen meerdere betkenissen hebben

Slide 19 - Diapositive

1. Welk van de onderstaande woorden vind ik WEL in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud

Slide 20 - Quiz

2 Wat is het infinitief van een werkwoord?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord

Slide 21 - Quiz

De infinitief is het hele werkwoord.
Die vind je in het woordenboek, niet de vervoeging.

Slide 22 - Diapositive

3. Wat wordt bedoeld met de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond

Slide 23 - Quiz

SIGNAALWOORDEN
Dat zijn woorden die zeggen dat er wat gaat gebeuren!

Slide 24 - Diapositive

6. also

A
dus
B
want
C
daarom
D
of

Slide 25 - Quiz

7. heute
A
nu
B
vandaag
C
vroeger
D
later

Slide 26 - Quiz

8. zum Beispiel

Slide 27 - Question ouverte

9. aber

Slide 28 - Question ouverte

10. weil

Slide 29 - Question ouverte

Tot zover de signaalwoorden.
Nu verder met de werkwoorden.

Slide 30 - Diapositive

11. Die Parkzeit ist unbegrenzt.
A
ist
B
sein
C
sind

Slide 31 - Quiz

12. Ein kostenfreies Parkticket gilt 10 Minuten.
A
gilt
B
gilten
C
gelten

Slide 32 - Quiz

15. Er macht die Menschen neugierig.

Slide 33 - Question ouverte

Dat was de infinitief.
Dan gaan we verder met de zelfstandige naamwoorden.

Slide 34 - Diapositive

Om woorden snel te kunnen opzoeken, is het belangrijk dat je weet hoe het alfabet werkt bij het opzoeken van woorden

Slide 35 - Diapositive

Setze diese Wörter in der richtigen Reihenfolge:
Freispruch
freundlich
Frechheit
Fressen / fressen
freisprechen
freuen
timer
3:00

Slide 36 - Diapositive

das Wörterbuch
Frechheit
freisprechen
Freispruch
Fressen / fressen
freuen
freundlich

Slide 37 - Diapositive

Zoek in het woordenboek naar deze woorden, hoeveel en welke betekenissen hebben ze in het NL:

Bank
machen
backen
wandern
dagegen
timer
5:00

Slide 38 - Diapositive

Meerdere betekenissen

Als een trefwoord duidelijk verschillende betekenissen heeft, worden de vertalingen genummerd met 1, 2 enz.
Kies de vertaling die het beste in de context past.

Slide 39 - Diapositive

19. Absatz
Wat is de betekenis van dit woord als het gaat over het thema leesvaardigheid?

Slide 40 - Question ouverte

De belangrijkste strategie vooraf:

Slide 41 - Diapositive

Aufgabe
Ga teksten lezen. Kies uit:
- Lingua.com/
- uit de methode (D en H)
- op papier

Slide 42 - Diapositive

Neem je eigen woordenboek D-N mee bij de leestoets!

Slide 43 - Diapositive