WOA rekenquiz

In 2017 waren er 12 apen in de dierentuin. In 2016 waren het er 8. Wat is de groei in procenten?
A
25%
B
50%
C
75%
D
2,5%
1 / 44
suivant
Slide 1: Quiz
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

In 2017 waren er 12 apen in de dierentuin. In 2016 waren het er 8. Wat is de groei in procenten?
A
25%
B
50%
C
75%
D
2,5%

Slide 1 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Op een school zitten 1450 leerlingen, van wie er 348 in de bovenbouw van het havo zitten.
Hoeveel procent is dat?
A
18%
B
24%
C
21%
D
28%

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

240
440
324
Hoeveel is €480,- met
50% korting
Hoeveel is €550,- met
20% korting
Hoeveel is €360,- met
10% korting

Slide 3 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Een schapenkooi is 15 x 10 meter.

Hoeveel hek heeft de boer moeten
kopen om de kooi te maken?
A
50 m
B
150 m

Slide 4 - Quiz

Als je de grootte van iets uitspreekt zeg je vaak: (lengte) bij (breedte) meter. Dat schrijf je als ... x ... meter.

Wat is de oppervlakte van deze rechthoek?
A
12 dm²
B
32 cm²
C
2,7 dm²
D
16 cm

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De basis van een driehoek is 8 cm
De hoogte is 5 cm

Wat zijn de omtrek en de oppervlakte?
A
13 cm en 20 cm
B
26 cm en 40 cm²
C
26 cm en 20 cm²
D
16 cm² en 20 cm²

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bekijk de afbeelding.

Wat is de oppervlakte van de cirkel?
A
7,07 dm²
B
1,77 dm²
C
0,71 m²
D
4,71 dm²

Slide 7 - Quiz

De oppervlakte van een cirkel is pi x straal x straal. Vergeet niet eerst de diameter om te rekenen naar de straal.

Deze balk is 8 cm lang, 2 cm breed en 3 cm hoog.

Bereken de oppervlakte.
A
92 cm²
B
8,6 dm²
C
68 cm²
D
46 cm²

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een balk heeft een inhoud van 24 cm³.

Wat kunnen de afmetingen van deze balk zijn?
A
lengte 2 cm, breedte 4 cm, hoogte 0,5 dm
B
lengte 3 cm, breedte 3 cm, hoogte 60 mm
C
lengte 0,6 dm, breedte 2 cm, hoogte 20 mm
D
lengte 4 cm, breedte 20 mm, hoogte 3 cm

Slide 9 - Quiz

De inhoud van een balk is lengte x breedte x hoogte.
Reken uit met een verhoudingstabel:

1 kilo appels kost € 1,70. Hoeveel kost 2,5 kilo?
A
€ 4,25
B
€ 4,10

Slide 10 - Quiz

Je kan het getal direct vermenigvuldigen met 2,5. Je kan het ook eerst vermenigvuldigen met 2, dan apart vermenigvuldigen met 0,5 (delen door 2), en deze antwoorden bij elkaar optellen.
Wat zijn de ontbrekende antwoorden?
A
55,2 - 50% - 25%
B
44,8 - 50% - 5%
C
44,8 - 50% - 20%

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Met welk getal moet je OUD vermenigvuldigen om NIEUW te krijgen bij een procentuele toename van 2,4%
A
0,24
B
1,24
C
1,024
D
0,024

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

8,2 % procentuele toename van 80 is ...

A
1,082 x 80
B
91,8 x 80
C
1,82 x 80
D
99,18 x 80

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

5. ziet een verzameling smileys.

Hoeveel procent van de smileys heeft een bril?
A
33,3%
B
16,7%
C
37,5%
D
25%

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

7. In een winkel hangt een poster. Staat er één van de stippen op het prijskaartje? Dan krijg je de korting die er bij staat.
Op het prijskaartje zit een gele sticker.

De oorspronkelijke prijs was € 43,80.
Bereken de nieuwe prijs.
A
€85,32
B
€32,85
C
€28,35
D
€58,23

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De inhoud van een cupje koffie melk is 70......
A
L
B
ML
C
CL
D
DL

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de volksmond wordt vaak de term kuub gebruikt voor 1 kubieke meter
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een luciferdoosje heeft een inhoud van 15...
A
cm3
B
m3
C
dm3
D
mm3

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een zwembad heeft een inhoud van 700 ...
A
mm3
B
dm3
C
m3
D
cm3

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Reken om:
Een zak soep heeft een inhoud van 30 cl. Hoeveel ml is dit ?
A
30 ml
B
0,3 ml
C
300 ml
D
3 ml

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk getal is het grootst?
11
A
0,341
B
0,431
C
0,0341
D
0,0431

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk rijtje klopt niet van groot naar klein?
A
jaar - maand - dag - minuut
B
jaar - uur - kwartier - seconde
C
eeuw - jaar - kwartaal - minuut
D
maand - uur - kwartaal - minuut

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

90 minuten =
getal
eenheid
300 minuten =
4 weken + 4 dagen =
32
26
kwartier
uur
2,5
dagen
minuten
5
6

Slide 23 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

In India is het 4 1/2 uur later dan bij ons. Hoe laat is het daar over
7 minuten als het hier nu 15:46 uur is?
A
11:09 uur
B
11:23 uur
C
19:23 uur
D
20:23 uur

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

57 cm + 10 dm =
A
15,7 dm
B
57,1 cm
C
571 cm
D
10,57 dm

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

3 ton is...
euro
kilogram
3 000
30 000
300 000
3 000 000

Slide 26 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Zet de eenheden van gewicht van groot (links) naar klein (rechts)
kg
mg
ton
g

Slide 27 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Een zak pepernoten van 1 kg wordt verdeeld over 20 kleine zakjes.
Welk gewicht aan pepernoten zit er in een zakje?
A
500 g
B
50 g
C
0,05 kg
D
een pond

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jan heeft € 3,55 in zijn portemonnee.
Hij koopt een zak kruidnoten voor 80 cent.
Hoeveel geld zit nu nog in zijn portemonnee?
A
B
C
D

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


A
50
B
2
C
10
D
5

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


12² + ........ = 13²




A
3 x 5
B
C
75:5
D

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


12 : 0,4 =


A
4,8
B
48
C
3
D
30

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Thomas vertrekt uit Amsterdam naar Dublin om 9:45 uur. De vliegreis duurt 1 uur en 45 minuten. In Dublin is het 1 uur vroeger dan in Amsterdam.
Hoe laat (lokale tijd) komt Thomas in Dublin aan?
A
10:30 uur
B
11:30 uur
C
12:30 uur
D
13:30 uur

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je gaat met de auto van Apeldoorn naar Deventer. de afstand is 16 km. De reis duurt 15 minuten. Wat is je gemiddelde snelheid in km/u?
A
48 km/u
B
64 km/u
C
92 km/u
D
60 km/u

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Hendrik is pakketbezorger. Zijn wagen heeft een laadbak van 16 kuub. Een kuub is 1mx1mx1m.
 Hoeveel pakketten van 20 cm x 20 cm x 20 cm kan hij
tegelijkertijd meenemen?


A
1400
B
1450
C
1600
D
2000

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een bedrijfshal is 30 meter lang, op de plattegrond is de hal 5 centimeter. Wat is de schaal?
A
1:60
B
1:6
C
1:6000
D
1:600

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Myra berekent voor haar afdeling de hoeveelheid derving van de afgelopen maand. De omzet was 300.000 euro. De derving bedroeg 1200 euro.
Hoeveel procent van de omzet is dat?
(derving/totaal x 100% = percentage derving)
A
0,4 %
B
4%
C
3,6 %
D
0,36%

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je rijdt op een heftruck met een snelheid van 20 km/u. Plotseling komt uit een zijpad een collega. Je reactietijd is 1 seconde.
Hoeveel meter rijd je door voor je gaat remmen?
A
3,33 meter
B
5,56 meter
C
4,44 meter
D
6,67 meter

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Hoeveel bomen zijn er gekapt om de hoeveelheid papier te produceren die Rotterdam jaarlijks weggooit?
A
282348
B
85560

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je gaat met de auto van Apeldoorn naar Deventer. de afstand is 16 km. De reis duurt 15 minuten. Wat is je gemiddelde snelheid in meter per sec?
A
10,7 m/s
B
21,4 m/s
C
17,7 m/s
D
35,4 km/u

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het snelheidsrecord van een slak is 0,48 km/dag.

Bereken de snelheid in meter/seconde?
A
0,0056 m/s
B
5,6 m/s
C
0,56 m/s
D
0,056 m/s

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Maarten rijdt met de auto naar z'n werk. Daarbij rijdt hij 40 kilometer over de snelweg. De maximumsnelheid is 100 km/u. De eerste 20 km houdt hij zich daar keurig aan, maar hij rijdt de tweede helft 120 km/u. Hoeveel tijd heeft hij hiermee gewonnen?
A
1 minuut
B
2 minuten
C
3 minuten
D
30 seconden

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een metselaar werkt 8 uur per dag. Hij is dan niet aan een stuk door aan het metselen. De verhouding tussen zitten, lopen en metselen is 1 : 3 : 12.

Hoeveel uur per dag is deze metselaar bezig met metselen?
A
1,5 uur
B
5 uur
C
6 uur
D
4,5 uur

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Een vierkant gazon is op schaal 1 : 100 getekend.
De hokjes van het papier zijn 5 x 5 mm.
Wat is de omtrek van het gazon in werkelijkheid?

A
20 meter
B
10 meter
C
6,25 meter
D
100 meter

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions