H2 1.1 Geld moet rollen

mevrouw van Rooijen
mijn gezin
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

mevrouw van Rooijen
mijn gezin

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Account aanmaken
  • Registreer je bij lessonup. Ga naar de LessonUp app of op de website https://lessonup.app. Je kan voor de registratie je emailadres van school gebruiken. 
  • Voer de code zkpvs in bij lessonup. Je wordt dan lid van de klas. Gebruik je eigen naam. Andere namen worden verwijdert.


Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Jullie eerste economie les

  • Camera aan en microfoon uit.
  • Microfoon alleen aan als er iets wordt gevraagd of al je een vraag hebt.
  • netjes aan een tafel zitten met je boekje en pen en papier
  • je let op
  • je bent op tijd aanwezig,
  • je melden als ik je naam noem.
  • stel aub vragen

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

waarbij denk je aan het woord geld?

Slide 4 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Geld moet rollen-1
  • Jullie leren vandaar wat de functie is van geld
  • Welke geldvormen er zijn
  • Wat valuta's zijn
  • welke landen de euro hebben
  • en welke voordelen dit heeft!

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Geldvormen
  • Chartaal (munten en bankbiljetten)
  • Giraal (Geld op een bankrekening, of dus op je pinpas)
  • Electronisch geld (wordt volledig electronisch ingewisseld, OV pas)

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Geld functies
  • Betaalmiddel (betalen van een goed of dienst)
  • Spaarmiddel (geld ontvangen en niet uitgeven)
  • rekenmiddel (rekenen met geld)

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Valuta's
Europese centrale bank

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Amerika
China
Zuid afrika
Polen
Denemarken
Argentinie
Indonesie
peso
kroon
Yen
Rand
dollar
Zloty
roepia

Slide 9 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Eurolanden  
België Duitsland Finland Frankrijk
Griekenland Ierland Italië Luxemburg
Nederland Oostenrijk Portugal Spanje
Slovenië Slowakije Cyprus Estland Malta
Letland Litouwen

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn de voordelen van de komst van de euro?

Slide 11 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Voordelen euro
  • niet meer omrekenen
  • Gezamenlijke band
  • geld wisselen hoeft niet meer

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn voorbeelden van Giraal geld?
A
Creditcard
B
Betaalpas
C
Biljetten
D
Checks

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn voorbeelden van Chartaal geld
A
Incasso
B
50 euro biljet
C
10 eurocent munt
D
Pinpas

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Is pinnen Giraal of Chartaal
A
Chartaal
B
Giraal
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Geldfuncties
Niki zit in havo 3 en werkt in de zomervakantie bij de H&M-winkel in Breda.
Per uur verdient Niki € 5 bruto (a). Netto houdt ze € 4,50 per uur over (b),
zodat ze bij 40 uur werken 40 × € 4,50 = € 180 (c) per week zal ontvangen.
Hiervan zet ze € 150 op een spaarrekening (d). De rest maakt Niki op aan
uitgaan (e). Ze spaart voor een fel begeerde auto, die ze over 3 maanden
wil kopen. Deze staat nu te koop voor € 1.000 (f).

De functie bij (c) is ........ en bij (d) is ........ .

A
c = ruilmiddel en d = spaarmiddel
B
c = rekenmiddel en d = spaarmiddel
C
c = spaarmiddel en d = spaarmiddel
D
c = spaarmiddel en d = spaarmiddel

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn de drie geldfuncties?
A
Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit
B
Chartaal geld, giraal geld, directe ruil
C
Ruilmiddel, rekenmiddel, spaarmiddel

Slide 17 - Quiz

Arbeid, overdrachtsinkomen, bezit = het soorten inkomens

Chartaal geld = munten, bankbiljetten
Giraal geld = betaalrekening of bankrekening
Directe ruil = product tegen ander product ruilen
Indirecte ruil = goederen of diensten ruilen met een ruilmiddel (geld)

Wat zijn de drie geldfuncties?
A
ruilmiddel, verkoopmiddel en spaarmiddel
B
verkoopmiddel, uitgeefmiddel en spaarmiddel
C
ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel
D
spaarmiddel, bewaarmiddel en betalingsmiddel

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

1 dollar is 0,85 euro, hoeveel is 1 euro waard?

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

maken opdrachten geld moet rollen 1 en inleveren door middel van foto of bestand

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions