FE Systeem aarde H1 havo

Formatieve evaluatie H1 Systeem aarde

                                                              Deze FE begint met een aantal kennisvragen en daarna krijg je een aantal toepassingvragen. 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Formatieve evaluatie H1 Systeem aarde

                                                              Deze FE begint met een aantal kennisvragen en daarna krijg je een aantal toepassingvragen. 

Slide 1 - Diapositive

Welke uitspraak over de continentale korst klopt NIET?
A
Het belangrijkste bestandsdeel is graniet.
B
De korst is lichter dan de oceanische.
C
De korst is (veel) dikker dan de oceanische.
D
Over het algemeen is de hij jonger dan de oceanische korst.

Slide 2 - Quiz

Welk begrip hoort bij de volgende uitspraak: "een gesteentelaag die dieper in de grond ligt is waarschijnlijk ouder dan een laag die daarboven ligt'.
A
superpositie
B
actualiteitsbeginsel
C
absolute ouderdom
D
gidsfossiel

Slide 3 - Quiz

De lithosfeer is...
A
een plastisch deel van de aardmantel
B
een plastisch deel van de aardkorst en mantel
C
het buitenste harde deel van aardkorst en mantel
D
het buitenste harde deel van de aardmantel

Slide 4 - Quiz

Welke aanwijzing van Wegener voor zijn 'theory of continental drift' klopt NIET?
A
Hij vond restanten van gletsjers op Groenland en Antarctica.
B
De gesteenten van Afrika en Z-Amerika kwamen overeen w.b. ouderdom en soort.
C
Hij vond sporen van gletsjers in gebieden die nu een warm klimaat hebben.
D
Hij vond dezelfde fossielen op totaal verschillende continenten.

Slide 5 - Quiz

Welke uitspraak past bij de plek onder de verticale lijn (rechts)?
A
Een horst, mogelijk ontstaan door een divergente breuk.
B
Een horst, mogelijk ontstaan door een convergente breuk.
C
Een slenk, mogelijk ontstaan door een divergente breuk.
D
Een slenk, mogelijk ontstaan door een convergente breuk.

Slide 6 - Quiz

Wanneer 2 oceanische platen naar elkaar toe bewegen...
A
duikt de oudere, zwaardere plaat onder de jongere.
B
duikt de jongere, zwaardere plaat onder de oudere.
C
ontstaat er een plooiïngsgebergte omdat beide van basalt zijn.
D
duikt de jongere lichtere plaat onder de oudere, omdat de oudere meer afgekoeld is.

Slide 7 - Quiz

Aardbevingen zijn het zwaarst bij
A
convergente en divergente breuken
B
convergente en transforme breuken
C
transforme en divergente breuken
D
Bij alle breuklijnen vindt je zware aardbevingen

Slide 8 - Quiz

Welke antwoord past niet bij 'relatieve ouderdom'?
A
Met fossielen kun je de leeftijd van meerdere aardlagen vergelijken.
B
De bovenste laag is het laatst gevormd en dus het jongst.
C
De aarde is ca. 4,7 miljard jaar oud.
D
Het 'Paleogeen' is korter geleden dan het 'Krijt' of 'Carboon'.

Slide 9 - Quiz

Welk begrip past er bij het gebied dat met de pijl wordt aangeduid?
A
mid-oceanische rug
B
slenk
C
(diepzee)trog
D
plooiingsgebergte

Slide 10 - Quiz

Bij een mid-oceanische rug is er een...
A
divergente beweging en ontstaan er stratovulkanen.
B
convergente beweging en ontstaat er subductie.
C
transforme beweging, waardoor je horsten en slenken krijgt.
D
divergente beweging en ontstaan er schildvulken.

Slide 11 - Quiz

De oceaanbodem is het jongst...
A
dichtbij de midoceanische rug
B
ver weg van de mid-oceanische rug
C
Dichtbij de subductiezone.
D
De oceaanbodem is overal even oud.

Slide 12 - Quiz

Welk van de antwoorden past bij een transforme breuklijn
A
hele hoge plooiingsgebergten
B
zware aardbevingen
C
stratovulkanen
D
effusieve eruptie

Slide 13 - Quiz

Een schildvulkaan komt voor bij
A
divergente breukzones en bij hotspots
B
convergente en divergente breukzones
C
convergente breukzones en hotspots
D
bij transforme breukzones en hotspots

Slide 14 - Quiz

Welke begrippen horen er bij punt A en punt B?
A
A = aardbeving B = plooiingsgebergte
B
A = epicentrum B = hypocentrum
C
A = subductiecentrum B = aardbeving
D
A = hypocentrum B = epicentrum

Slide 15 - Quiz

Einde kennisvragen
Je hebt nu een idee van je basale kennisniveau. Vlak voor een echt SE zou je minimaal 12 van de 14 vragen goed moeten hebben, want het is overwegend leerwerk
Nu gaan we nog een paar toepassingsvragen doen. Deze geven een realistischer beeld van het SE. 

Slide 16 - Diapositive

Gebruik de atlas. Beredeneer welk type vulkanen en welk type eruptie je vindt in Chili (4p).

Slide 17 - Question ouverte

Beredeneer welk type vulkanen en welk type eruptie je vindt in Chili (4p).
Chili ligt op een convergente breuklijn tussen een oceanische en een continentale korst (1), waardoor er subductie plaatsvindt en de korst smelt / de Nazca plaat naar onderen duikt en smelt (1). Hierdoor ontstaan stratovulkanen (1) met explosieve uitbarstingen (1)

Slide 18 - Diapositive

Gebruik de atlas. IJsland en Filipijnen: bij welk van de twee landen zullen over het algemeen geen tsunami’s voorkomen en waarom? (2p)

Slide 19 - Question ouverte

IJsland en Filipijnen: bij welk van de twee landen zullen over het algemeen geen tsunami’s voorkomen en waarom? (2p)
Bij IJsland liggen alleen divergente breuklijnen (1), waardoor er geen opwaartse beweging / grote aardbevingen voor kunnen komen die nodig zijn voor het ontstaan van tsunami's. (1)

Slide 20 - Diapositive

Het Nederlandse landschap is gevormd door endogene en exogene krachten. Geef aan welke van beide het Nederlandse landschap tegenwoordig het meeste beïnvloeden en geef een bijpassend concreet voorbeeld. (2p)

Slide 21 - Question ouverte

Geef aan welke van beide het Nederlandse landschap tegenwoordig het meeste beïnvloeden en geef een bijpassend concreet voorbeeld. (2p)
Exogene krachten (1). 
Bijv. rivieren die klei/zand of grind achterlaten. / De wind die het zand van het strand opblaast tot duinen.  / De zee die bij een storm een stuk van het strand wegslaat.

Slide 22 - Diapositive