Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Vidéo
Oefenen met vinden hoofdgedachte
Je krijgt steeds een stukje actuele tekst om te lezen.
Daarna moet je een vraag beantwoorden.
Op de dia van de vraag staat de tekst in miniatuur:
die zal ik steeds vergroten voor je op het bord.
Slide 2 - Diapositive
Lees de tekst, maak aantekeningen...
... en beantwoord op de volgende dia's de vragen:
WIE?
WAT?
WAAR?
WANNEER?
WAAROM? en HOE?
Slide 3 - Diapositive
Hoofdgedachte: WIE?
Slide 4 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WAT?
Slide 5 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WAAR?
Slide 6 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WANNEER?
Slide 7 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WAAROM en HOE?
Slide 8 - Question ouverte
Nu toch ook even een detailvraag:
bekijk de foto en ...
...raad de betekenis van dénoncer
Slide 9 - Diapositive
Dénoncer betekent:
A
plegen
B
ondergaan
C
duidelijk maken
D
verdedigen
Slide 10 - Quiz
Lees bovenstaande tekst: hoeveel inégalités (ongelijkheden) worden genoemd? Vul hierna in.
Slide 11 - Diapositive
Hoeveel ongelijkheden worden genoemd?
A
één
B
twee
C
drie
D
vier
Slide 12 - Quiz
Important! Signaalwoorden!
Handig om die te kennen, want ze geven structuur aan de tekst. De antwoorden op vragen over de tekst staan vaak in de buurt van de signaalwoorden (zie de vorige vraag...).
Ze kunnen een reden aangeven, of een tegenstelling, een voorbeeld, een opsomming, een doel etc.
We gaan ermee oefenen in de volgende dia.
Slide 13 - Diapositive
parce que
mais
pourtant
par exemple
si
par contre
donc
ensuite
bref
en plus
daarentegen
dus
bovendien
omdat
kortom
vervolgens
toch
bijvoorbeeld
maar
als
Slide 14 - Question de remorquage
Lees de tekst en zoek het signaalwoord
Vul het in op de volgende dia
Slide 15 - Diapositive
Wat is het signaalwoord in dit tekstje?
Slide 16 - Question ouverte
Wat geeft het signaalwoord POURTANT aan?
A
gevolg
B
oorzaak
C
tegenstelling
D
voorbeeld
Slide 17 - Quiz
Kies het passende signaalwoord: Je ne sors pas ..... il pleut.
A
pourtant
B
donc
C
parce qu'
D
par contre
Slide 18 - Quiz
Kies het passende signaalwoord: J'ai fait mes devoirs, .... je n'ai pas de bonnes notes
A
par exemple
B
pourtant
C
bref
D
en plus
Slide 19 - Quiz
Kies het passende signaalwoord: D'abord j'ai embrassé ma mère, ..... mon père
A
ensuite
B
si
C
mais
D
donc
Slide 20 - Quiz
Vul het passende signaalwoord in: J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, ..... je suis bien préparé!
A
en plus
B
parce que
C
par contre
D
bref
Slide 21 - Quiz
Vul in op de volgende dia:
waarvoor is dit een oproep?
Slide 22 - Diapositive
Waarvoor is dit een oproep?
Slide 23 - Question ouverte
Lees de tekst en vul hierna
in:
WIE?
WAT?
WAAROM?
Slide 24 - Diapositive
Hoofdgedachte: WIE?
Slide 25 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WAT?
Slide 26 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WAAROM?
Slide 27 - Question ouverte
Vind de hoofdgedachte
Bekijk het plaatje en lees de tekst
op de volgende dia.
Focus op de woorden die je wél kent.
Beantwoord daarna in het Ned de volgende vragen: WIE, WAT, WAAR, WAAROM?