Les 14 Taallab

Les 14 
Taallab
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Les 14 
Taallab

Slide 1 - Diapositive

Schrijf de volgende woorden correct:

- café + uitbater
- zee + oppervlak
- ge + interesseerd
- roze + achtige

Slide 2 - Question ouverte

De voornaamwoorden
Drie soorten: 

- Aanwijzend voornaamwoord
- Onbepaald voornaamwoord 
- Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 3 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord (p. 159)
  • Aanwijzend voornaamwoord

--> Duidt aan waar iemand of iets ligt

- Deze
- Die
- Dit
- Dat
- Zo'n
- Zulke


 

Slide 4 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord (p. 159)
  • Aanwijzend voornaamwoord

--> Kan zelfstandig en bijvoeglijk worden gebruikt 

- Zelfstandig: bv. Deze neem ik. 
- Bijvoeglijk: bv. Deze trui neem ik.

- Zelfstandig: bv. Die wil ik kopen. 
- Bijvoeglijk: bv. Die tas wil ik kopen.


 

Slide 5 - Diapositive

Onbepaald voornaamwoord (p. 160)
  • Onbepaald voornaamwoord

--> Verwijzen naar personen of dingen die je niet nauwkeurig wilt of kunt aanduiden of mensen in het algemeen

- niemand
- wat
- iets
- iemand 
- alles
- elke 
- ieder



 

Slide 6 - Diapositive

Onbepaald voornaamwoord (p. 160)
  • Onbepaald voornaamwoord

--> Zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt worden 

- Zelfstandig: Bv. Iemand moet jou gezien hebben. 
- Bijvoeglijk: Bv. Elke deelnemer krijgt een prijs. 

- Zelfstandig: Bv. Is alles ingepakt? 
- Bijvoeglijk: Bv. Ieder huisje heeft zijn kruisje.




 

Slide 7 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord (p. 160)
  • Betrekkelijk voornaamwoord

--> Verwijzen naar iets of iemand uit het deel van de zin dat net voorafging
--> Iets of iemand = antecedent

- dat = na HET-woorden

Bv. Ik luisterde naar het verhaal dat hij me vertelde.

- die = na DE-woorden

Bv. Zie je de auto die daar staat?




 

Slide 8 - Diapositive

De voornaamwoorden
Oefening 2 op p. 160-161

Lees de tekst en benoem de gekleurde voornaamwoorden op p.161. 

Slide 9 - Diapositive

Taal is een bijzondere gave die zich ontvouwt in de vroegste levensfasen van een kind.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Onbepaald voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Nadien evolueert die taal tot steeds meer geluiden, woorden en zinnen.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Onbepaald voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Ze luisteren aandachtig naar alle stemmen en nemen intonatie op.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Onbepaald voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Dat zijn allerlei geluiden die de basis leggen voor brabbelen.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Onbepaald voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Deze onschuldige ‘bababa’s’ en ‘mamama’s’ zijn de eerste experimenten met klanken en vormen de bouwstenen van toekomstige woorden.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Onbepaald voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Die ontwikkeling is echter geen eenzame inspanning die baby’s leveren
A
Aanwijzend + onbepaald voornaamwoord
B
Aanwijzend + betrekkelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Ouders, verzorgers en 9 iedereen in de omgeving spelen een cruciale rol.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Onbepaald voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Door te luisteren, te imiteren en te oefenen, ontdekken ze taal en leren ze elke dag bij
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Onbepaald voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quiz

De voornaamwoorden

  • Oefening 3 op p. 161
  • Oefening 4 op p. 162
  • Oefening 5 op p. 162
  • Oefening 6 op p. 163
  • Oefening 7 op p. 163
  • Oefening 8 op p. 164


Slide 18 - Diapositive

De schooltaalwoorden (p. 165)

Neem de woordenschatlijst op p. 165 erbij en beantwoord de volgende vragen.

Slide 19 - Diapositive

De politici (beweren) dat ze alle problemen zullen oplossen
A
definiëren
B
combineren
C
consulteren
D
pretenderen

Slide 20 - Quiz

Misschien moet je toch even een dokter (raadplegen).
A
definiëren
B
combineren
C
consulteren
D
pretenderen

Slide 21 - Quiz

De regisseur moet dringend geschikte acteurs (uitkiezen).
A
selecteren
B
vellen
C
verkiezen
D
plegen

Slide 22 - Quiz

Kun je deze wiskundige term eens (omschrijven)?
A
selecteren
B
vellen
C
verkiezen
D
definiëren

Slide 23 - Quiz

Morgen zal de rechter haar oordeel (uitspreken) over de zaak.
A
selecteren
B
vellen
C
verkiezen
D
definiëren

Slide 24 - Quiz

De schooltaalwoorden (p. 165)

Oefening 1 op p. 165

  • pretenderen
  • consulteren
  • selecteren
  • definiëren
  • vellen

Slide 25 - Diapositive

verkiezen
focussen
actueel
effect
hanteren
de voorkeur geven aan
richten
hedendaags
gevolg
gebruiken

Slide 26 - Question de remorquage

De schooltaalwoorden (p. 165)

Oefening 2 op p. 165

  • verkiezen = voorkeur geven
  • focussen = richten
  • actueel = hedendaags
  • effect = gevolg
  • hanteren = gebruiken

Slide 27 - Diapositive

Je kunt de verschillende elementen met elkaar ...

Slide 28 - Question ouverte

Controleer hier de ... van je bestelling.

Slide 29 - Question ouverte

Tijdens de ... kwamen er toffe ideeën naar boven.

Slide 30 - Question ouverte

Mijn nieuwe laptop was goedkoop, maar laat ... te wensen over.

Slide 31 - Question ouverte

De misdadiger ... twee overvallen in een week tijd

Slide 32 - Question ouverte

De schooltaalwoorden (p. 165)

Oefening 3 op p. 165

  • combineren
  • status
  • brainstorm
  • kwalitatief
  • pleegde

Slide 33 - Diapositive