1.1 - Werkwoorden

Terugblik werkwoorden
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Terugblik werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Welke 4 vormen van het werkwoord ken je?

Slide 2 - Question ouverte

Op welke 3 manieren kun je de persoonsvorm vinden?

Slide 3 - Question ouverte

Infinitief
Voltooid deelwoord
Tegenwoordig deelwoord
Persoons-
vorm
Dit heeft een zin altijd!
Dit is het hele werkwoord
Geeft aan dat iets al is gebeurd.
Geeft aan dat het tegelijk met iets anders gebeurt,

Slide 4 - Question de remorquage

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Zij gaat morgen met de fiets naar school.

Slide 5 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Morgen moeten de jongens na school werken.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Heeft de docent dit goed uitgelegd?

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het infinitief in deze zin?

Hij wil morgen al gaan.
A
wil
B
gaan

Slide 8 - Quiz

Wat is het infinitief in deze zin?

Hij kan goed voetballen.
A
kan
B
voetballen

Slide 9 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord in deze zin?
Het gebeurde toen ze was gevallen.
A
gebeurde
B
was
C
gevallen

Slide 10 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord in deze zin?
Hij was heel erg verbaasd.
A
was
B
verbaasd

Slide 11 - Quiz

Wat is het tegenwoordig deelwoord in de zin?

Zingend ging ik naar mijn werk.

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het tegenwoordig deelwoord in de zin?

Ik ging naar werk lopen, hopend op mooi weer.

Slide 13 - Question ouverte